Een verslag uit Syrië, zonder poco bril

Goede Vrienden

Nadat we de Eucharistie voorstelden als alomvattend mysterie, als “omvorming” en als “eenwording”, kijken we nu naar de Eucharistie als navolging.

Jezus vraagt dat wij Hem navolgen, nl. dat we doen en leven zoals Hij. Tijdens het Laatste Avondmaal zegt hij uitdrukkelijk: “doet dit tot mijn gedachtenis”. Vanaf dat ogenblik begonnen christenen over de gehele wereld de Eucharistie te vieren. Geen enkele wereldse macht of vervolging was in staat de viering van de Eucharistie wereldwijd te stoppen (zoals het nu bijna lukte!). En ze zal blijvend gevierd worden tot het einde der tijden. Toch is er nog een ander aspect. Jezus vraagt niet alleen Hem na te volgen door deze ritus te vieren, maar ook om de betekenis daarvan te beleven, nl. de gave van zijn leven, zijn nederige dienstbaarheid in vrijheid en liefde. We beschouwen nu de eucharistie vanuit dit gezichtspunt en noemen haar “het charisma van de voetwassing”.

Jezus navolgen betekent naast het liturgisch vieren ook het werkelijk leven zoals Hij. Deze twee aspecten worden als het ware voorgesteld enerzijds door de evangelisten Matheus, Marcus en Lucas en anderzijds door Johannes. Terwijl de Evangeliën Matheus, Marcus, Lucas, (die “synoptisch”, ‘in één blik’ kunnen gelezen worden) de instelling van de Eucharistie uitdrukkelijk weergeven, doet Johannes dit niet op die wijze. Hij heeft uitvoerig in hoofdstuk 6 aan het woord gelaten om uit te leggen dat het noodzakelijk is zijn Bloed te drinken en zijn Vlees te eten. Verder beschrijft Johannes met de nauwkeurigheid van een ooggetuige hoe Jezus die vrijdagmiddag sterft op het Kruis, juist op het ogenblik dat in de tempel de lammeren werden geslacht. Volgens joods gebruik mochten er van het paaslam geen beenderen worden gebroken (Exodus 12, 46). Welnu, van de twee medegekruisigden werden de beenderen  toen gebroken maar van Jezus niet. Een soldaat doorstak zijn zijde en er kwam water en bloed uit, wat door de kerkvaders zal toegepast worden op de sacramenten van het doopsel en de Eucharistie. Als ooggetuige voegt Johannes er uitdrukkelijk bij dat het gebeurd is om het voorschrift omtrent het paaslam te vervullen: “Van zijn gebeente zal niets worden verbrijzeld” (Johannes 19, 36; Exodus 12, 46). “Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest (Grieks: paradoken to pneuma = Hij gaf de geest door)”. Zo is Jezus hét Paaslam geworden, eens en voor altijd. Zijn sterven op het Kruis is de vervulling van het joodse paaslam, Hij is het altaar, Hij is de Hogepriester, Hij is de tempel, Hij is het nieuwe “heilige der heiligen”, terwijl het oude voorhangsel middendoor scheurde (cfr Mattheus 27, 51).

Wat wij hier nu willen overwegen is het feit dat Johannes, weer met de nauwkeurigheid van een ooggetuige, de voetwassing heeft beschreven. De andere evangelisten hebben de nadruk gelegd op “het breken van het brood”. Dit is voor hen het gebaar geworden waarin ze het levensoffer, de Eucharistie van Jezus herkenden. Hij brak niet de anderen, Hij brak zichzelf. Voor Johannes echter is de voetwassing het teken geworden van de Eucharistie, Jezus’ totale gave van zichzelf.

Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader en die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe (Grieks: eis telos = tot het einddoel, de voltooiing)” (Johannes 13, 1). Dan geeft Johannes nauwkeurig weer hoe het gebeurd is. Jezus legt zijn bovenkleed af en omgordt zich met een linnen doek. Hij giet water in een wasbekken, begint de voeten van zijn leerlingen te wassen en met het doek waarmee Hij omgord is af te drogen (cfr Johannes 13, 4-5). Het wassen van de voeten was een welgekomen verfrissing in Jezus’ tijd. Mensen liepen in open sandalen of blootvoets op de zandwegen waarop ook de schapen en de geiten liepen en hun uitwerpselen achter lieten. De beste verfrissing die men iemand kon aanbieden was de voetwassing. In het Romeinse Rijk was dit evenwel niet het werk van een vrije burger en zelfs niet voor een man. Voor een Romein was handwerk een oneer. En het wassen van de  voeten was een werk voor slavinnen. Dat Jezus de voeten van zijn leerlingen wast, werd als aanstootgevend beschouwd. Het meest kenmerkende is dat Jezus zich neerbuigt tot op de grond voor elk van zijn leerlingen. Dan zegt Hij: “… als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen. Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb” (Johannes 13, 13-15). Paulus zal dit in een mooie hymne uitzingen: “Hij die bestond in goddelijke majesteit … heeft… het bestaan van een slaaf aangenomen… Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis… Daarom heeft God Hem hoog verheven…” (Filippenzen 2, 6-11).

Jezus wil ons hiermee een voorbeeld nalaten opdat ook wij “elkaar de voeten wassen” (Johannes 13, 14). Zo zal deze voetwassing het teken zijn van de christelijke levensstijl: dienstbaarheid door zichzelf te geven in nederigheid en liefde. Dit wordt als levensstijl gevraagd aan alle christenen maar toch bijzonder aan hen die in gezag gesteld zijn. Oversten en gezagsdragers zijn er op de eerste plaats niet om de anderen een bolwassing te geven maar om hen te dienen! Dit kan uiteraard ook samen gaan.

Tot slot nog dit belangrijk onderscheid. Nederigheid wil niet zeggen klein zijn of zichzelf klein voelen, maar wel zich klein maken. Goede mensenkennis leert ons dat we de neiging hebben ons des te meer aan te stellen in de mate dat we het besef verliezen van onze eigen menselijke waardigheid. Wanneer anderen ons vernederen en we bewaren zelf het besef van onze waardigheid, geraken we niet zo gemakkelijk ons evenwicht kwijt. Verliezen we dit besef, dan hebben we  de neiging om met geweld en hoogmoed te reageren. We zouden dan beter tegen onszelf zeggen:  “Maak je niet zo groot, want zo klein ben je niet!” Welnu, Jezus voelde zich niet klein en was niet klein. Hij openbaarde zich geleidelijk als de Gelijke met God. Gedurende zijn openbaar leven is Jezus nog voorzichtig omdat er een groot gevaar was dat de joden Hem als een aardse koning en heerser zouden zien. Vlak voor zijn veroordeling zal Hij in alle openheid getuigen. Tegenover de hogepriester vindt Hij het niet de moeite om te antwoorden op de beschuldigingen, maar wanneer Hem gevraagd wordt of hij de Zoon van God is zal Hij hiervan met volle kracht getuigen (cfr. Mattheus 26, 64). En Hij wist dat dit zijn Kruisdood zou inluiden. Welnu, Jezus vraagt ons dat wij van Hem de nederigheid van hart leren (Mattheus 11, 29) . Dit betekent zichzelf daadwerkelijk klein maken om anderen te dienen. Wat heb ik in mijn lang priesterleven mooie Witte Donderdag vieringen met voetwassing mogen beleven! Toch denk ik dat de moeder, die ik ontmoette en die dag na dag haar verlamd kindje liefdevol verzorgde, een nog rijkere viering realiseerde. Dit is “het charisma van de voetwassing” beleven, Jezus navolgen en “Eucharistie” worden.

P. Daniel

Volgende week vrijdag stuur ik geen bericht. Dan wordt fr. Jean door onze bisschop Mgr Jean Abdo Abach tot diaken gewijd  in de Grieks-Melchitische kerk. Het relaas hiervan hopen we de week daarop te geven.

Flitsen

Zaterdagavond houden we meestal recreatie met een overweging over de Apocalyps, de afscheidsrede van Jezus uit het Johannesevangelie, het Onze Vader… vanwege moeder Agnes-Mariam. Dit keer zaten we in de grote zaal van de nieuwbouw waar de humanitaire hulp wordt opgeslagen.

Lees verder

De Heilige Tweevuldigheid van het Weten

Men denkt dat de eerste bibliotheken ongeveer vijfduizend jaar geleden zijn ontstaan in de buurt van het Tweestromenland. De regio die volgens veel cultuurhistorici ook de geboorteplaats van het schrift is. Opvallend is dat vrijwel tegelijk met de bibliotheken ook de eerste archieven werden geboren. De Heilige Tweevuldigheid van het Weten….

De eerste gedocumenteerde voorbeelden hiervan waren te situeren in tempelkamers in Soemer waar duizenden kleitabletten werden teruggevonden waarvan de vroegste dateerden uit 2600 voor onze jaartelling. Verschillende oude Egyptische tempelgeschriften op papyrus uit vrijwel dezelfde periode werden ook ontdekt, en bovendien zijn er tal van bewijzen van het bestaan van bibliotheken in de oude Soemerische stad Nippur die omstreeks 1900 voor onze jaartelling waren ontstaan.

De koninklijke Bibliotheek van Assurbanipal wordt wel eens omschreven als de ‘eerste bibliotheek’ ter wereld, of de ‘oudste nog bestaande koninklijke bibliotheek ter wereld’. De bibliotheek werd ontdekt door archeologen die aan het werk waren op de site van Nineveh, tegenwoordig bekend als Kuyunjik. Aangezien dit ooit de hoofdstad van het Neo-Assyrische rijk was tijdens het bewind van Assurbanipal, is de bibliotheek toegeschreven aan deze heerser.

https://youtu.be/wSO4jyLmHUw

De koninklijke Bibliotheek van Assurbanipal bevat meer dan 30.000 kleitabletten en fragmenten met teksten in het spijkerschrift. De onderwerpen van deze teksten variëren van overheidsarchieven tot literaire werken en technische instructies.

Assurbanipal wordt vaak beschouwd als de laatste grote heerser van het Neo-Assyrische rijk en regeerde van ongeveer 668 tot 627 voor onze jaartelling. Tijdens deze periode onderging het Neo-Assyrische rijk zijn grootste territoriale expansie, en de gebieden onder het bewind van Assurbanipal omvatten onder meer Babylon, Perzië, Syrië en Egypte. Omdat Assurbanipal zijn onderdanen met gerechtigheid en eerlijkheid regeerde, was hij een populaire koning. Niettemin staat hij ook bekend om zijn meedogenloosheid en wreedheid in de omgang met zijn vijanden.

De grootste prestatie van Ashurbanipal was echter de oprichting van zijn koninklijke bibliotheek. De documenten die in deze vroege bibliotheken te vinden waren bevatten vooral belangrijke praktische kennis over het uitbouwen en bestendigen van samenlevingen in plaats van filosofische of artistieke items. Deze oude archieven en bibliotheken speelden echter nog een andere belangrijke rol: ze creëerden namelijk de bibliothecarissen wiens taak het was informatie te verzamelen, te bewaren én te ontsluiten.

Zo werd bibliothecaris meteen één van de oudste beroepen ter wereld…Het is bij het begin van de klassieke periode dat deze bibliothecarissen andere voorwerpen dan zuiver bronnenmateriaal begonnen te verzamelen. Deze collectievormende instellingen waren in de eerste plaats bedoeld om de documenten te beschermen tegen schade veroorzaakt door natuurrampen of oorlogen. Ze waren zelden open voor het publiek en zonder de mogelijkheid om papyrus of leren rollen te ontlenen. In de onwaarschijnlijke situaties dat ze toegankelijk waren, konden gastwetenschappers komen studeren en verschillende onderwerpen uit de opgeslagen documenten kopiëren.

Pas in de 5de eeuw voor onze jaartelling, in het oude Griekenland, begonnen boeken te circuleren voor het publiek, waardoor particuliere en persoonlijke bibliotheken verschenen. Deze bibliotheken waren samengesteld uit geschreven boeken in plaats van de voorheen gebruikelijke archieven van documenten, die vaak de bekendste werken van filosofen en dichters bevatten. Privécollecties wonnen in de loop van de tijd enorm aan populariteit, omdat de boeken op deze manier gemakkelijk toegankelijk waren. De filosoof Aristoteles verwierf een van de grootste boekencollecties, die hij ter beschikking stelde van zijn studenten aan het Lyceum. Hiermee diende zijn bibliotheek hetzelfde doel als een universiteit of openbare bibliotheek vandaag zou doen.

De eerste echte openbare bibliotheken werden echter pas geopend door de Hellenistische vorsten na Alexander de Grote, die de Grote Bibliotheek van Alexandrië stichtte, ooit de grootste grote bibliotheek van de antieke wereld. Deze kenniscentra stonden open voor mensen met een wetenschappelijke en literaire opleiding. De bibliothecarissen, die vaak vooraanstaande geleerden waren, en die deze bibliotheek leidden, ontwikkelden veel bibliografische hulpmiddelen en technieken die we tegenwoordig nog steeds gebruiken, waaronder de alfabetische volgorde, interpunctie, en woordenlijsten…

Met dank geleend bij Jan Huijbrechts

Afrikaners Landgenote

… we kunnen ons voorstellen dat we met dit lied tegen twee schenen stampen…

Afrikaners Landgenote of Afrikaners Landgenoten is ‘n Afrikaner volkslied. Dit is gebaseer op die deuntjie van “Deutschland, Deutschland über alles” en is losweg gebaseer op die lied. Dit is geskryf deur Nico Hofmeyr en was bedoel as ‘n alternatiewe Afrikaanstalige nasionale volkslied vir Suid-Afrika naas God Save the King voordat Die Stem van Suid-Afrika aangeneem is.

Na die totstandkoming van die Unie van Suid-Afrika het Afrikaners beswaar gemaak dat “God Save the King” die enigste amptelike volkslied van Suid-Afrika sou wees. Hulle wou egter nie die ou liedere van die voormalige Boererepublieke herinstel nie. Gevolglik het die Genootskap van Regte Afrikaners ‘n kompetisie gehou om ‘n Afrikaanstalige volkslied te skep. Afrikaners Landgenote is voorgestel vir die kompetisie, en hoewel ‘n ander lied getiteld Waar Tafelberg begin aanvanklike steun geniet het, het die genootskap besluit om Afrikaners Landgenote voor te stel as die Afrikaanse volkslied naas God Save the King. Alhoewel hierdie veldtog uiteindelik misluk het aangesien “Die Stem van Suid-Afrika” in 1938 as die nasionale volkslied gekies is, het “Afrikaners Langenoten” gewild geword as ‘n nie-amptelike volkslied.

We peinzen er zelfs niet over dit te vertalen naar het Nederlands! Niet nodig, nietwaar? Ons kent ons…

Gedachten in gedichten

Van glorie en lijden – Daan Boens (1917)

Sonnetten uit de loopgraven van den Yser

Diksmude

Ge waart zoo schoon, Diksmude, met uw stille straten,
uw huisjes, groen en rood, geleken een juweel,
dat bij een kerstendag, een prinsje viel ten deel, -
uw vrouwtjes waren lief, toen ze aan hun deurtje zaten.
En onder uwe bruggen, vloeide de Yzer, zoo gelaten
en zoo eerlijk, - als een maagd, die 's avonds wat gekweel
van oude liedjes hooren doet, bij 's windjes veêl -
ge waart zoo schoon en blond met de'avond in uw straten.
En 't is voorbij dit lied, dit oude vlaamsch gezang…
Uw huisjes zijn vernield, uw vrouwen heen-gevaren,
daar zich om uwe stad, twee legers kwamen scharen.
En 't stormt nu om Diksmude, en wilde winden varen
om al die brokjes steen, die vroeger huizen waren,
toen in elk huisje zong een meisje dagen lang.

Menschen in de grachten’ – Daan Boens (1918)

Gij Maan, verdwijn ! – ik wil nacht en duisternis,
zoodat wat om mij is, verkoolt, voor eeuwig,
en wat in mij leeft, sterft; -geen hoop, geen kommernis,
ik wil het grote niete, waar geen wind is, niets is.
Geen puinen meer, omdat ik-zelf een puin ben,
geen dromen meer, omdat ik-zelf een droom was,
geen zang, geen zon, – het Niet, waar alles zwart is,
en ‘k niet meer zie, wat vroeger lief en schoon was.

“Wij weten het en vergeten niet.”

“… Van het recht waarvan wij weleer droomden en van de vrede die wij zo lang verhoopten, is weinig terechtgekomen.

Vlaanderen wordt nog steeds bij de neus genomen, heeft nog zijn recht niet bekomen en blijft dus de eisende partij in de Belgische staat.

Daarnaast heeft, ook na de twee wereldoorlogen, onze aarde geen werkelijke vrede meer gekend. Een beschaming voor de hoop van miljoenen doden…

Lees: ‘Welk nut is er geweest in het storten van ons bloed?’ Op 11 november stilstaan bij de communautaire realiteit