Stel u even voor: “Verbod op het gebruik van de Franse taal in Vlaanderen”

Stel u even het b.g. voor in heel zijn complexiteit: een quasi totaal verbod op het gebruik van het Frans op straat, in de winkels… kortom in het publieke leven op straffe van een boete tot 300 euro. Stel u even voor: een verbod op het onderwijzen en leren van Frans… En wij hadden als Vlamingen toch ook meer dan genoeg redenen om ons benadeeld en ja, zelfs onderdrukt, te voelen...

Dàt is echter de realiteit in Oekraïne. Wie meent dat dit slechts een volkomen te begrijpen, maar niettemin overdreven reactie is op de Russische inval, was de vorige drie jaar – of zelfs langer, vanaf 2014 – niet goed wakker. Het is niets anders dan de omzetting van een wet uit het jaar 2019, die op het oog had de veelvolkerenstaat Oekraïne om te kneden tot een ééntalig Oekraïens land zonder rekening te houden met de diversiteit, de geschiedenis, achtergrond, cultuur en taal van de bevolking. Quasi zoals la belgique er volgens de francofone poppenspelers er had moeten uitzien: “la Belgique sera latine, ou ne sera pas.”

De wet werd van jaar tot jaar uitgebreid en verscherpt – tegen 2024 moet Oekraïne ééntalig Oekraïens zijn – wie niet volgt, zal het voelen. Het taalaspect maakt deel uit van de Oekraïense rassenwet van 2021, waarbij de Oekraïense burgers in drie categorieën ingedeeld worden, met voor elke categorie eigen wetten, of beter gezegd beperkingen; de wet wordt officieel “De Wet over de inheemse volkeren” genoemd… alsof het om Hottentotten of de Cherokees gaat. Wie durft een vergelijking met Nazi-Deutschland te maken, te refereren naar Übermenschen en naar de lager geklasseerde Untermenschen? U zal het het ons niet horen beweren… maar men mag zich toch mogen afvragen of deze vergelijking opgaat, nietwaar?

De tekst van de rassenwet vindt u hier: http://w1.c1.rada.gov.ua/pls/zweb2/webproc4_1?pf3511=71931. Wie probeert deze naar een voor ons begrijpbare taal te vertalen via de vertaalknop links bovenaan, is eraan voor de moeite; bij het Engels komt er prompt “error”, waarmee niet bedoeld wordt dat heel de wet slechts een grapje is…. U zal ons dus op ons woord moeten geloven dat wij via via aan een voor onze talenkennis geschikte versie geraakt zijn, waaruit wij de essentie in het Nederlands omzetten.

De b.g. rassenwet verdeelt de Oekraïense bevolking in wat wij “autochtoon” en “allochtoon” zouden noemen – de juiste vertaling is ietwat moeilijk vermits de letterlijke vertaling “geworteld” of “niet geworteld” luidt. Het gaat er in se om vast te stellen welke volkeren in Oekraïne hun wortels hebben en welke niet. En volgens de indeling worden hen dan rechten, verplichtingen en beperkingen opgelegd.

Volgens de wettekst zelf zijn “autochtone” volkeren zij wiens etnische samenleving op het Oekraïense grondgebied ontstaan is en die geen andere staat buiten Oekraïne hun vaderland kunnen noemen. Andere kenmerken van “autochtone” volkeren zijn volgens Zelensky de gebruikte taal, hun cultuur, traditionele, sociale, culturele en officiële instanties. Belangrijk punt: deze etnische ingezetenen van Oekraïne moeten zichzelf als “Oekraïnisch-autochtoon” zien.

Interessante formulering vermits deze alle mensen, behalve de etnische Oekraïners, die zichzelf etnisch-autochtoon-origineel-Oekraïens beschouwen, we herhalen dat de rest van de Oekraïense bevolking uitgesloten wordt van het Oekraïens-zijn, met uitzondering van de Krimtataren, de Karaieten, de Krimschaken*, en dat had slechts een politieke anti-Russische reden omdat deze zich in hoofdzaak op de Krim bevinden. De formulering is interessant omdat ze alle mensen buiten etnische Oekraïners en de b.g. groepen uitsluit. D.w.z. Russen, Witrussen, joden, Polen, Hongaren, Bulgaren, Armeniërs, Moldaviërs, Grieken (… aan deze groep wijden we later een apart artikel) en andere etnische groepen die sinds eeuwen in Oekraïne geleefd hebben en er nu nog leven, maar zij worden niet in de geprivilegieerde klasse der “autochtonen” opgenomen.

Lees verder

Een verslag uit Syrië, zonder poco bril

Goede Vrienden,

Van de heilige Norbert van Gennep, ook Norbert van Xanten genoemd, stichter van de orde van de Norbertijnen of van Prémontré, gaven we vorige maal de hoofdlijnen van zijn leven. Ziehier zijn laatste levensfase.

In juni 1126 hield koning Lotharius III in Spiers een rijksdag met de Duitse vorsten en benoemde Norbert tot aartsbisschop van Maagdenburg.

Deze “investituur” werd hem met geweld opgedrongen. Tegen wil en dank werd hij een van de machtigste kerkvorsten van het Duitse rijk. Toch blijft Norbert zichzelf. Blootvoets en met een schamele mantel komt hij aan in zijn aartsbisschoppelijk paleis. De portier wil deze zwerver wegjagen tot hij begrijpt dat het de nieuwe aartsbisschop zelf is. Ook hier zal hij gedurende acht jaar als boeteling en kloosterling een radicale hervormer zijn, wat allerminst in dank wordt aanvaard. Hij begint met het financieel beleid te zuiveren. Het kapittel van O.L. Vrouw van Maagdenburg wordt overgedragen aan Prémontré. Hij hervormt verder nog de seculiere kanunniken en een benedictijnerklooster. Twee moordaanslagen vanwege eigen huisgenoten kan hij overleven.  Dan volgt er een ware volksopstand van heel de stad tegen hem. Norbert wordt aangevallen maar blijft ongedeerd en kan te paard vluchten. Later kan hij toch de vrede herstellen. Norbert excommuniceert de opstandelingen en ze tonen berouw.

Norbert was veel van huis weg. Hij bemiddelde in de strijd tussen paus Innocentius II en Anacletus II, waarbij hij kiest voor de eerste. Hij trekt ook op met het leger van Lotharius III om Innocentius II in Rome te doen zetelen. De Romereis van 1133 heeft Norbert uitgeput en hij kon slechts met moeite terug in Maagdenburg geraken. Vier maanden lag hij ziek te bed en celebreerde op Pasen, 15 april voor het laatst, zittend, de Eucharistie. Wanneer hij op 6 juni 1134 stierf, waren er meer dan honderd norbertijnen gemeenschappen.

Hij was een voorvechter van de “gregoriaanse hervorming”, die ijverde voor de vrijheid van de kerk tegenover de burgerlijke macht en de hervorming van de clerus. Hij was kloosterstichter, vredestichter, monnik, bestuurder en diplomaat in de keizerlijke rijkskerk, asceet, wanderprediger. Tenslotte is hij ook de patroon van de mislukkingen. Zijn eigen  kapittel van Xanten kon hij niet hervormen en moest zijn toevlucht zoeken in N. Frankrijk. En als aartsbisschop in Maagdenburg moest hij met een ware revolutie tegen hem afrekenen.

Vrij algemeen wordt nog aanvaard dat de moderne tijd begon in 1500 met de ontdekkingsreizen en het kolonialisme, boekdrukkunst, Renaissance en humanisme, een terugkeer naar de klassieke oudheid… en dat de bekroning dan kwam in de 18e eeuw met de “Verlichting”. Steeds meer historici ontdekken dat de “Verlichting” vooral een verduistering was, die  onze oorsprong heeft afgenomen, ons eennieuwe moraal heeft opgedrongen en van ons ontwortelde wezens heeft gemaakt (Bertrand Vergely, Obscures lumières. La révolution interdite, Editions du Cerf, Parijs, 2018,). Vervolgens blijkt dat ook de moderne tijd al in de 12e eeuw, de tijd van Norbert werd voorbereid.  Er vonden toen belangrijke veranderingen plaats in de landbouw, de economie, de samenleving die op hun beurt de mentaliteit, cultuur en godsdienstbeleving beïnvloed hebben. Overigens, precies een eeuw na Norbert zal de heilige Franciscus van Assisi  (+ 1926) deze beweging van streven naar authentiek evangelisch leven uitbreiden tot alle gelovigen.

Lees verder

Quo vadis, Syria?

Een blik in het christelijk verleden van Syrië, in een wereld van charismatische kluizenaars in de woestijn, van devotie in monumentale kloosters, van vervolging en overlevingsdrang. Kortom: een blik in het Syrië dat bij ons quasi onbekend is.

Deel 2

Tegen de zesde eeuw had het Syrische kloosterleven zijn gouden eeuw bereikt.  Wilde een nederzetting een respectabele naam en faam bereiken, dan moest deze in de nabijheid van een klooster, pakweg binnen een straal van 2,5 km – liggen. De monniken evangeliseerden het omliggende gebied.  Jebel Barisha, bijvoorbeeld, beslaat ca. 212 km2, een regio waarin 63 kloosters geïdentificeerd werden; de meeste eerder klein, met slechts 7 à 15 monniken per klooster. Enkele grotere kloosters ontstonden in de Apameastreek (in de buurt van de huidige Syrische stad Hamah) waarvan Theodoret ons vertelde dat twee kloosters 400 “atleten van de deugd” huisvestten, zoals hij ze noemde.

Ook de bedevaartkloosters waren enorm groot. De 11e-eeuwse Arabische historicus Ibn Butlan meldde ons dat de bijgebouwen van St. Simeon de Jonge van de Wonderbaarlijke Berg, ca. 26 km ten zuiden van Antiochië, een gebied zo groot als de helft van Bagdad omvatten. In zijn monumentale studie “The Christian Art of Byzantine Syria” (1995) schat de Spaanse geleerde Ignacio Peňa dat de monniken tussen de 4% en 6% van de bevolking vertegenwoordigden in de zogenaamde Dode Steden, een opmerkelijk hoog percentage, wat wijst op hun belang in de gemeenschap.

Syrische monniken wijdden een groot deel van de dag aan gebed maar ook aan werk, het samenlevingsmodel dat later werd overgenomen door het Benedictijnse programma van Ora et Lavora (bidden en werken). De meeste handenarbeid hield verband met landbouw. St. Johannes Chrysostomus beschreef de 5de eeuwse Syrische monniken als volgt: “zij ploegden het land, plantten en bewaterden bomen en planten, weefden manden en naaiden zakken.” Geleidelijk evolueerden ze verder dan slechts het voorzien in hun eigen onderhoud. Zij werden instellingen met economische, welzijns- en culturele belangen. Ze omheinden ontgonnen gronden en plantten olijfbomen op de nabijgelegen hellingen – soms op een bijna industriële schaal, zoals het klooster van Breij. Sommige kloosters boden werk, huizing en opleiding in de landbouw aan arbeiders, die op deze manier bijdroegen aan de economische ontwikkeling van de streek, wat dan weer op termijn leidde tot de groei van uitgebreide nederzettingen rond de kloosters.

Intussen waren de monniken ook voorvechters van kennis en de bibliothecarissen van de klassieke cultuur geworden. Alleen degenen die konden lezen werden toegelaten en talrijke monniken kregen een klassieke opleiding in de meest prestigieuze scholen van het Oosten, zoals Edessa, Antiochië en Nisibis. De belangrijkste kloosters stonden aan de leiding van scholen waarin theologie, de heilige geschriften en de wetenschappen werden onderwezen, waaronder de filosofie van Aristoteles, Plato en de neo-platonisten alsook geneeskunde volgens Claudius Galenus , retorica, grammatica, geschiedenis, wiskunde, muziek en astronomie. Syrische literaire bronnen maken melding van 23 kloosterbibliotheken verspreid over de regio en een Syrisch manuscript maakt ons bekend met het klooster in Tell ‘Ade, in het midden van het kalkstenen massief van de Dode Steden, – we citeren – “dit klooster is een centrum van exegeten, lezers, onderzoekers, geleerden, artsen, visionairs en filosofen.”

Lees verder

Een raadgeving uit het verleden: goed bestuur

In onderstaande video wordt verwezen naar een tekst, toegeschreven aan Jan van Boendale (ca. 1280 – ca. 1351), die een aanbeveling is voor goed bestuur. Mocht u het Middelnederlands niet begrijpen, dan wordt in aansluiting de huidige AN-versie voorgelezen.

De laatste beeldfragmenten uit het stadhuis van Brussel met bijhorende uiting van hoop kunnen intussen in het museum van middeleeuwse volksdevotie opgeborgen worden…

Sonja van den Ende luidt een ander klokje over Oekraïne en Rusland

“De mensen in de Donbas willen onafhankelijkheid, maar als ze moeten kiezen, dan kiezen ze voor Rusland en niet voor Oekraïne.”

“Met de sancties tref je de gewone Rus.”*

“Donbas: “er is gewoon een burgeroorlog aan de gang sinds 2014”

*zoals ook in Cuba, Venezuela, Syrië, Irak, Iran … het geval is

Kijk en luister naar dit verhelderend gesprek. Zij refereert in het bovenstaande gesprek naar de Azovstaalfabriek, naar Marioepol, naar Cherson, naar zgz. Russische aanvallen op burgerdoelwitten, zoals een kinderziekenhuis en een school, waar zij persoonlijk aanwezig was… heel iets anders dan de Vranckxen onzer mediawereld. “Het zijn Russen daar, Russischsprekende Oekraïners, waarom zouden de Russen bommen gooien op hun eigen mensen?”

Geënsceneerde filmbeelden zoals ook in Syrië het geval was:

U vindt meer beeldmateriaal op haar YT-kanaal: https://www.youtube.com/channel/UCRboPY1YDflYlFRhUAOi33g

En dan is er nog dit van pakweg een maand geleden uit een onverdachte bron, Euronews, over de toestand in Cherson:

En dit:

“… Men mag nooit vergeten dat een gebrek aan geloof gevaarlijk is…

… als je niet gelooft dat er ooit een dag des oordeels komt en dat je verantwoordelijk zal gehouden worden voor je daden voor God, dan zal je ervan uitgaan dat eender wat je doet, je wel ermee zal wegkomen…”

Een klein citaat van Judit Varga, Hongaarse ministerin van defensie, uit haar toespraak op de I & D conferentie in Antwerpen. Wij buigen eerbiedig het hoofd. Wie doet het haar na, in dit wegglijdend Vlaanderen? Welke politicus, welke geloofsvoorganger geeft ons deze boodschap ter overweging van onze daden?

Judit Varga… dank dat je probeert ons op het juiste pad te houden. Hopelijk moeten we uiteindelijk niet vluchten naar het oosten, naar Hongarije. Als eerbetoon dit lied:

Quo vadis, Syria?

Een blik in het christelijk verleden van Syrië, in een wereld van charismatische kluizenaars in de woestijn, van devotie in monumentale kloosters, van vervolging en overlevingsdrang. Kortom: een blik in het Syrië dat bij ons quasi onbekend is.

Deel 1

Aan het einde van de vierde eeuw reisde een dame genaamd Egeria, waarvan sommigen denken dat ze tot de familie van de Romeinse keizer Theodosius de Grote (347-395) behoorde, van Spanje naar Palestina, Egypte en Syrië. Ze hield een dagboek bij van haar reizen, de eerste in zijn soort, gericht aan haar ‘medezusters’ thuis: “Ik wilde naar Mesopotamië in Syrië gaan, volgens de wil van God, om de heilige monniken te zien die, zo werd gezegd, zeer talrijk waren en van zo’n heiligheid dat het moeilijk beschreven kan worden.” Voor de geïnteresseerden: er is een pdf-vertaling in hedendaags Engels beschikbaar.

Ze was niet de enige. Toen het christendom zich begon te verspreiden na de Grote Vervolging (303-11) en het Romeinse Rijk de nieuwe religie officieel aannam in 313, werden talrijke westerse geleerden en pelgrims aangetrokken door het diepe spiritualisme van Syrië, gretig om te leren van wat algemeen werd erkend als de veel meer ontwikkelde religieuze centra van het Nabije Oosten. Tegenwoordig is het bekendere Egyptische kloosterleven dat aandacht krijgt, vooral de woestijnvaders, waaronder St. Antonius, uit de derde eeuw. Het vroege Syrische kloosterleven der monniken en diens invloed op Europa werden verwaarloosd, waarbij de Syrische diaspora in het Westen tijdens de eerste eeuwen van het christendom eveneens over het hoofd werd gezien. Recente wetenschappelijk onderzoek is gestart deze onevenwichtigheid te herstellen,  hoewel er nog veel werk te doen is. Naast pelgrims zoals Egeria die naar het oosten trokken, vonden  er ook verrassend veel gedocumenteerde reizen in de andere richting plaats.

Syrische kooplieden en monniken zetten koers naar Europa en brachten manuscripten, artefacten en een nieuwe levenswijze met zich mee. Zij verspreidden tot in de verste uithoeken van de westerse wereld hun religieuze en artistieke kennis, en bovendien hun architecturale invloed. De kerken, kathedralen en religieuze praktijken die we vandaag de dag in Europa zien, dragen nog steeds de sporen van dit nog ouder verleden. Het is een culturele schuld die erkenning en waardering verdient, vooral gezien de voortdurende oorlog in Syrië die veel van dit kostbare erfgoed heeft vernietigd. En wat er overblijft, loopt gevaar naarmate deze langer duurt.

Ten westen van Aleppo, in Idlib, bevindt zich een regio, die bekend staat als de Dode Steden, met een verbazingwekkende – hier onbekende – schatkamer van meer dan 2.000 vierde-, vijfde- en zesde-eeuwse kerken geconcentreerd in 820 nederzettingen, verspreid over het kalkstenen massief. Ze bevinden zich echter in Idlib, waar momenteel zo’n 3 miljoen tegenstanders van de Syrische regering, “rebellen”, radicale moslimterroristen van verschillende groepen, in hoofdzaak de Syrische poot van al-Qaeda, de plak zwaaien, hierbij geholpen door de Turken.

Op 19.11.2019 beschreven wij de christelijke nederzettingen die waarschijnlijk stilaan zullen verdwijnen onder het zand der onverdraagzaamheid der moslimterroristen in Idlib.  https://www.golfbrekers.be/op-zoek-naar-christelijke-wortels/

Deze opmerkelijke vroege ruïnes van het Byzantijnse Rijk weerspiegelen de grote welvaart van die eens bloeiende nederzettingen. Hun rijkdom was gebaseerd op de handel in olijfolie en wijn, in een tijdperk dat samenviel met de economische achteruitgang van Italië, Spanje, Frankrijk en Noord-Afrika, veroorzaakt door de “barbaarse” invasies die leidden tot de geleidelijke desintegratie van het West-Romeinse Rijk. Syrië was het baken van vroegchristelijke vroomheid en beschaving waar pelgrims, geleerden en kooplieden samenkwamen. De heilige Hiëronymus zelf, vader van de Bijbel en samensteller van het Nieuwe Testament, bracht twee jaar door als kluizenaar in de Chalcis-woestijn bij Aleppo, aangetrokken door de ongelooflijke ascetische levensstijl van Syrische monniken.

Terwijl hij daar was, schreef Hiëronymus in 375 een reeks van zeer invloedrijke brieven, die onder zijn vrienden in de aristocratische elitekringen van Rome circuleerden. De reputatie van Syrië als bestemming voor de vromen en geleerden werd bezegeld. Geen wonder dus dat monniken uit Ierland naar Syrië werden gestuurd (zo vertelt St. Adamnan, biograaf van St. Columba (521-97), om meer te weten te komen over hoe de oorspronkelijke heilige monniken leefden en hoe deze gemeenschappen de allereerste kloosters bouwden. Geïnteresseerden kunnen deze scriptie lezen: De Hiëronymus brieven in het Middelnederlands en/of de tekst van de St. Columba-biografie door St. Adamnan.

Vóór de officiële goedkeuring van het christendom in het Romeinse Rijk, was het martelaarschap hetgene dat de meest fervente vroege christelijke gelovigen had aangetrokken, maar dergelijke dramatische geloofsuitingen waren niet langer relevant zodra de christenvervolging eindigde. Buiten het martelaarschap was een leven van extreme onthouding en zelfkastijding hét bewijs van een pure geloofsbeleving, wat dan weer volgelingen van een ander soort aantrok.

De eerste monniken verschenen in Syrië direct na de Grote Vervolging met bijna theatrale prestaties van degenen die zichzelf veroordeelden tot een leven van zelfkastijding, staande op hoge torens of pilaren waarop ze predikten. Verhalen verspreiden zich wijd en zijd over hun buitengewone heldendaden, zoals een leven blootgesteld aan de natuur, winter en zomer, zonder beschutting of zonder slaap. Tot op heden werden er meer dan 100 van deze smalle torens, met slechts een paar spleetvensters per stuk, als dusdanig door archeologen in Syrië geïdentificeerd. Deze God-zoekende mannen leefden alleen in de woestijn als charismatische asceten met Moeder Natuur als bindmiddel.

St. Simeon de Oudere was de beroemdste en leefde 37 jaar op een zuil – het Griekse woord is ‘stylos’, dus daarom stond hij bekend als ‘de Stiliet’. In “A History of the Monks of Syria” (verkrijgbaar bij Amazon of Bol.com) beschreef de hedendaagse bisschop Theodoret van Cyrrhus (een Romeinse stad waarvan de ruïnes aan de Syrische kant van de huidige Syrisch-Turkse grens liggen) hem als “het grote wonder van de wereld, bekend bij alle onderdanen van het Romeinse Rijk.”.

Anderen waren zwervende kluizenaars bekend als de “saloi” (de dementerende), die van dorp naar dorp zwierven alsof ze bezeten waren door duivels.  De meest bekende was St. Simeon de Dwaas was, wiens ascetische levensstijl opgetekend werd door zijn tijdgenoot Leontius, de bisschop van Neapolis op Cyprus.

Lees verder

Schumann: Sommerlied Op. 146, nr. 6

Robert Schumann (1810-1856) was groot in het kleine: zijn piano- (Papillons, Carnaval, Humoreske, Kreisleriana, Kinderszenen) en liedcycli (Dichterliebe) zijn als het ware lange ketens van wisselende stemmingen, variërend van lieflijke dromerijen tot stormachtige razernij. In zijn Davidsbündlertänze deed hij het voorkomen alsof de dansen afwisselend geschreven waren door twee tegengestelde alter ego’s: de energieke Florestan en de melancholische mijmeraar Eusebius.

Deze Davidsbündlertänze waren een uitdrukking van Schumanns liefde voor de 10 jaar jongere Clara Wieck, de dochter van Schumanns pianoleraar Friedrich Wieck (die overigens fel tegen de verloving gekant was). Schumanns compositorische arbeid bleef overigens niet beperkt tot het maken van miniaturen alleen. Mede op aandringen van Clara ging Schumann zich toeleggen op meer grootschalige vormen. Vandaar dat hij ook op het terrein van de kamermuziek, concerten, symfonieën en oratoria belangrijk werk heeft nagelaten (Symfonieën nr.2 & 3 ‘Rheinische’, Celloconcert, Kwintet voor piano en strijkers, Das Paradies und die Peri). Schumanns laatste jaren waren triest: op 27 februari 1854 gooide de manisch-depressieve componist zijn trouwring in de Rijn, om vervolgens zelf in het ijskoude water te springen. Na zijn redding verbleef hij vrijwillig in een gesticht, waar hij op 29 juli 1856 overleed. (Muziekweb)

Seinen Traum
Lind' wob,
Frühling kaum,
Wind schnob,
Seht, wie ist der Blütentraum verweht!
Wie der Hauch
Kalt weht,
Wie der Strauch
Alt steht,
Der so jung gewesen ist vorher!
Ohne Lust
Schlägt Herz,
Und die Brust
Trägt Schmerz;
O wie hob sie sonst sich frei und froh!
Als ich dir
Lieb war,
O wie mir
Trieb klar
Vor dem Blick ein Freudenlenz empor!
Als ich dich
Gehn sah,
Einsam mich
Stehn sah;
O, wie trug' ichs, daß mein Leben floh!
Wo ist dein
Kranz, Mai?
Wohnt dir kein
Glanz bei,
Wann der Liebe, Sonnenschein zerrann?
Nachtigall,
Schwing dich,
Laut mit Schall
Bring mich
Ab, hinab, zur Ros' hinab ins Grab!