Quo vadis, Syria?

Een blik in het christelijk verleden van Syrië, in een wereld van charismatische kluizenaars in de woestijn, van devotie in monumentale kloosters, van vervolging en overlevingsdrang. Kortom: een blik in het Syrië dat bij ons quasi onbekend is.

Deel 1

Aan het einde van de vierde eeuw reisde een dame genaamd Egeria, waarvan sommigen denken dat ze tot de familie van de Romeinse keizer Theodosius de Grote (347-395) behoorde, van Spanje naar Palestina, Egypte en Syrië. Ze hield een dagboek bij van haar reizen, de eerste in zijn soort, gericht aan haar ‘medezusters’ thuis: “Ik wilde naar Mesopotamië in Syrië gaan, volgens de wil van God, om de heilige monniken te zien die, zo werd gezegd, zeer talrijk waren en van zo’n heiligheid dat het moeilijk beschreven kan worden.” Voor de geïnteresseerden: er is een pdf-vertaling in hedendaags Engels beschikbaar.

Ze was niet de enige. Toen het christendom zich begon te verspreiden na de Grote Vervolging (303-11) en het Romeinse Rijk de nieuwe religie officieel aannam in 313, werden talrijke westerse geleerden en pelgrims aangetrokken door het diepe spiritualisme van Syrië, gretig om te leren van wat algemeen werd erkend als de veel meer ontwikkelde religieuze centra van het Nabije Oosten. Tegenwoordig is het bekendere Egyptische kloosterleven dat aandacht krijgt, vooral de woestijnvaders, waaronder St. Antonius, uit de derde eeuw. Het vroege Syrische kloosterleven der monniken en diens invloed op Europa werden verwaarloosd, waarbij de Syrische diaspora in het Westen tijdens de eerste eeuwen van het christendom eveneens over het hoofd werd gezien. Recente wetenschappelijk onderzoek is gestart deze onevenwichtigheid te herstellen,  hoewel er nog veel werk te doen is. Naast pelgrims zoals Egeria die naar het oosten trokken, vonden  er ook verrassend veel gedocumenteerde reizen in de andere richting plaats.

Syrische kooplieden en monniken zetten koers naar Europa en brachten manuscripten, artefacten en een nieuwe levenswijze met zich mee. Zij verspreidden tot in de verste uithoeken van de westerse wereld hun religieuze en artistieke kennis, en bovendien hun architecturale invloed. De kerken, kathedralen en religieuze praktijken die we vandaag de dag in Europa zien, dragen nog steeds de sporen van dit nog ouder verleden. Het is een culturele schuld die erkenning en waardering verdient, vooral gezien de voortdurende oorlog in Syrië die veel van dit kostbare erfgoed heeft vernietigd. En wat er overblijft, loopt gevaar naarmate deze langer duurt.

Ten westen van Aleppo, in Idlib, bevindt zich een regio, die bekend staat als de Dode Steden, met een verbazingwekkende – hier onbekende – schatkamer van meer dan 2.000 vierde-, vijfde- en zesde-eeuwse kerken geconcentreerd in 820 nederzettingen, verspreid over het kalkstenen massief. Ze bevinden zich echter in Idlib, waar momenteel zo’n 3 miljoen tegenstanders van de Syrische regering, “rebellen”, radicale moslimterroristen van verschillende groepen, in hoofdzaak de Syrische poot van al-Qaeda, de plak zwaaien, hierbij geholpen door de Turken.

Op 19.11.2019 beschreven wij de christelijke nederzettingen die waarschijnlijk stilaan zullen verdwijnen onder het zand der onverdraagzaamheid der moslimterroristen in Idlib.  https://www.golfbrekers.be/op-zoek-naar-christelijke-wortels/

Deze opmerkelijke vroege ruïnes van het Byzantijnse Rijk weerspiegelen de grote welvaart van die eens bloeiende nederzettingen. Hun rijkdom was gebaseerd op de handel in olijfolie en wijn, in een tijdperk dat samenviel met de economische achteruitgang van Italië, Spanje, Frankrijk en Noord-Afrika, veroorzaakt door de “barbaarse” invasies die leidden tot de geleidelijke desintegratie van het West-Romeinse Rijk. Syrië was het baken van vroegchristelijke vroomheid en beschaving waar pelgrims, geleerden en kooplieden samenkwamen. De heilige Hiëronymus zelf, vader van de Bijbel en samensteller van het Nieuwe Testament, bracht twee jaar door als kluizenaar in de Chalcis-woestijn bij Aleppo, aangetrokken door de ongelooflijke ascetische levensstijl van Syrische monniken.

Terwijl hij daar was, schreef Hiëronymus in 375 een reeks van zeer invloedrijke brieven, die onder zijn vrienden in de aristocratische elitekringen van Rome circuleerden. De reputatie van Syrië als bestemming voor de vromen en geleerden werd bezegeld. Geen wonder dus dat monniken uit Ierland naar Syrië werden gestuurd (zo vertelt St. Adamnan, biograaf van St. Columba (521-97), om meer te weten te komen over hoe de oorspronkelijke heilige monniken leefden en hoe deze gemeenschappen de allereerste kloosters bouwden. Geïnteresseerden kunnen deze scriptie lezen: De Hiëronymus brieven in het Middelnederlands en/of de tekst van de St. Columba-biografie door St. Adamnan.

Vóór de officiële goedkeuring van het christendom in het Romeinse Rijk, was het martelaarschap hetgene dat de meest fervente vroege christelijke gelovigen had aangetrokken, maar dergelijke dramatische geloofsuitingen waren niet langer relevant zodra de christenvervolging eindigde. Buiten het martelaarschap was een leven van extreme onthouding en zelfkastijding hét bewijs van een pure geloofsbeleving, wat dan weer volgelingen van een ander soort aantrok.

De eerste monniken verschenen in Syrië direct na de Grote Vervolging met bijna theatrale prestaties van degenen die zichzelf veroordeelden tot een leven van zelfkastijding, staande op hoge torens of pilaren waarop ze predikten. Verhalen verspreiden zich wijd en zijd over hun buitengewone heldendaden, zoals een leven blootgesteld aan de natuur, winter en zomer, zonder beschutting of zonder slaap. Tot op heden werden er meer dan 100 van deze smalle torens, met slechts een paar spleetvensters per stuk, als dusdanig door archeologen in Syrië geïdentificeerd. Deze God-zoekende mannen leefden alleen in de woestijn als charismatische asceten met Moeder Natuur als bindmiddel.

St. Simeon de Oudere was de beroemdste en leefde 37 jaar op een zuil – het Griekse woord is ‘stylos’, dus daarom stond hij bekend als ‘de Stiliet’. In “A History of the Monks of Syria” (verkrijgbaar bij Amazon of Bol.com) beschreef de hedendaagse bisschop Theodoret van Cyrrhus (een Romeinse stad waarvan de ruïnes aan de Syrische kant van de huidige Syrisch-Turkse grens liggen) hem als “het grote wonder van de wereld, bekend bij alle onderdanen van het Romeinse Rijk.”.

Anderen waren zwervende kluizenaars bekend als de “saloi” (de dementerende), die van dorp naar dorp zwierven alsof ze bezeten waren door duivels.  De meest bekende was St. Simeon de Dwaas was, wiens ascetische levensstijl opgetekend werd door zijn tijdgenoot Leontius, de bisschop van Neapolis op Cyprus.

Geleidelijk aan, tegen het midden van de vierde eeuw, aanvaardden sommige Syrische kluizenaars, die bekend stonden om hun devotie, een of meer volgelingen als metgezellen om hun manier van leven te delen. Dit zou het begin zijn van deze gemeenschappen die hun leven samen regelden en vormden de kern van wat later bekend worden als een klooster, met een kapel, een rechthoekige vergaderzaal of refter en een gebouw met meerdere verdiepingen voor andere gemeenschappelijke activiteiten.

In de buurt waren individuele cellen voor de monniken, aanvankelijk niet in slaapzalen maar in eenvoudige aparte hutten gemaakt van puin en modder. Iedere monnik werd verondersteld zijn eigen hut te bouwen na de voorschreven drie jaar als novice.

De kapel was het eerste gebouw dat opgericht werd; het was immers het belangrijkste en had meestal de meest centrale ligging.  Gods huis werd gebouwd met de best mogelijke bouwmethoden en materialen omdat het een symbool was van de goddelijke aanwezigheid. Alle kloosters hadden een collectief graf, bekend als een memoria, vaak uitgedolven in een nabijgelegen kalkstenen rotswand, maar ook onder de kapel zelf, wat de oorsprong van de crypte was.

Kruisvormige vensters in paren werden zorgvuldig geplaatst om zonlicht op een bepaald uur op te vangen, hiermee de figuur van Christus oproepende, “het ware Licht, dat ieder mens verlicht” (Johannes 1:9).

Elk klooster bevatte ook een regenwaterreservoir in verhouding tot zijn grootte, dus het klooster in Breij had bv. een reservoir van 317 m3, goed voor 28 liter per dag watervoorziening voor elk van de 30 bewoners gedurende een jaar.

Decoratieve elementen werden tot een minimum beperkt, zodat de vroege kloosters een zekere grimmige monumentaliteit uitstraalden, die het pragmatische en ascetische karakter van de monniken weerspiegelde. Slechts een eenvoudig kruis werd op de deurlateien gekerfd nadat de Byzantijnse keizer Justinianus had bepaald dat het merkteken van het kruis op de hoofdgeveldeur van alle kloosters moest worden gemaakt. De lokale kalksteen werd met grote precisie gesneden en in het kwadraat aangebracht, quasi deel uitmakend van het ruige landschap.  Zij werden altijd gebouwd op afgelegen plaatsen, aan de rand van de dorpen, nooit tussen de huizen.

Tegen het midden van de vijfde eeuw, toen de reputatie van de kluizenaars zich onder de lokale bevolking verspreidde, begonnen Syrische christenen zich te verplaatsen en zich te vestigen op plaatsen waar deze gewoond hadden en gestorven waren.

Hun redenen waren waarschijnlijk zowel religieus, de hoop op de uitstraling van wonderbaarlijke krachten, als economisch, omdat commerciële activiteit onvermijdelijk volgde op de groei van nederzettingen om de bevolking van voedsel en andere behoeften te voorzien. De monniksheiligen werden geacht ziektes te genezen en werden gezien als de “beschermers en bewakers van de steden”, zoals Theodoret schreef.

Na hun overlijdens behielden hun grafplaatsen en relieken een plaats in de verbeelding van hun aanbidders, zoals de overbrenging van kracht en energie na het aanraken van de relieken.

In het huidige Syrië is het woord voor de miraculeuze krachten van heilige relieken: “baraka” of zegening. 

Deze verering is vandaag de dag nog steeds te zien in heiligdommen in heel Syrië, zoals het klooster van Saydnaya, Onze-Lieve-Vrouw, waar de icoon van de Maagd (naar verluidt geschilderd door St. Lucas) vurig wordt vereerd door christenen en moslims, die de zilveren tralies aanraken en kussen waarachter de Maria-afbeelding zich bevindt.

Het aanraken van de steen van een heilig graf of de omhulling van een relikwie gebeurt om een speciale “baraka” te verkrijgen.  In de vijfde eeuw, toen de helft van de bevolking stierf vooraleer de leeftijd van 5 jaar te bereiken, is het niet moeilijk te raden naar de speciale intentie. 

Vanaf de tweede helft van de vijfde eeuw werd de verering van relikwieën wijdverspreid in heel Syrië, en hun macht was zo groot dat de geestelijkheid in grote steden als Antiochië, Edessa en Apamea, evenals de kleinere nederzettingen, verwoed met elkaar ging concurreren om dergelijke kostbare voorwerpen te verkrijgen. Bovendien mocht men de aantrekkingskracht voor pelgrims, die welvaart en handel meebrachten, niet onderschatten. 

Ook in West-Europa was dit het geval.  Chartres (Frankrijk) werd pas een belangrijk bedevaartsoord toen de bisschop in de negende eeuw het ‘geboortegewaad van de Maagd’, de Sancta Camisia, verwierf. De cultus van dit relikwie groeide en bracht veel rijkdom en welvaart met zich mee voor de kerk en voor de lokale kooplieden. Buiten de bewaarplaats van enkele der oudste relikwieën, was Syrië ook de plaats van de eerste gevechten over wie de voogdij zou mogen hebben over de lichamen van beroemde eigen heilige mannen. Theodoret was getuige van de schermutselingen die uitbraken over het bezit van de lijken van de lokale kluizenaarsmonniken Maron, Theodosius en Abraham. Na de dood van St. Simeon de Styliet in 459 werd heel het bergachtige gebied van Jebel Sim’an gemobiliseerd om zijn stoffelijk overschot veilig te stellen, maar de machtigste bisschop van Antiochië stuurde een troep van 600 soldaten om het lichaam op te eisen en triomfantelijk op een kar terug te voeren naar zijn eigen stad, waar het vervolgens bijgezet werd in de grote kerk van Constantijn. De Byzantijnse keizer Leo I (457-74) verzocht later om de relikwieën van de heilige over te brengen naar Constantinopel, maar de opstandige Antiochiërs weigerden afstand te doen van het lichaam en verwierpen het keizerlijke verzoek.

De basiliek van St. Simeon, die in 490 werd gebouwd rond de pilaar van waaruit de Stiliet had gepredikt, gelegen op een heuveltop, werd al snel het belangrijkste bedevaartsoord van het christendom – het Santiago de Compostela van zijn tijd. Pelgrims stroomden uit heel Europa om te bezoeken – Romeinen, Franken, Spanjaarden en Britten – kochten er, proviand en souvenirs en leverden dusdanig een grote bijdrage aan de lokale economie.

Veel herbergen en herbergen ontstonden aan de voet van de basiliek, in de stad Telanissos (het huidige Deir Seman),( https://vici.org/vici/69260/?lang=nl) toen de kloostergemeenschap zich uitbreidde. Een heilig pad, de Via Sacra, slingerde zich van de heuveltop naar de nederzetting en leidde stromen pelgrims eerst naar de doopkapel, waar priesters groepsdopen uitvoerden om de bekering van meer christenen te verzekeren, voordat ze de heilige plaats van de Sint-Simeonbasiliek mochten naderen, een kerk met vier kapellen rond de centrale pilaar.

Veel pelgrims hakten stukjes van de pilaar af als souvenir, of voor een “baraka” en zo werd de 64 meter hoge pilaar na verloop van tijd gereduceerd tot een treurige stomp.

En dit stompje moest eraan geloven bij een luchtaanval in 2016. 

Wordt vervolgd.