Quo vadis, Syria?

Een blik in het christelijk verleden van Syrië, in een wereld van charismatische kluizenaars in de woestijn, van devotie in monumentale kloosters, van vervolging en overlevingsdrang. Kortom: een blik in het Syrië dat bij ons quasi onbekend is.

Deel 2

Tegen de zesde eeuw had het Syrische kloosterleven zijn gouden eeuw bereikt.  Wilde een nederzetting een respectabele naam en faam bereiken, dan moest deze in de nabijheid van een klooster, pakweg binnen een straal van 2,5 km – liggen. De monniken evangeliseerden het omliggende gebied.  Jebel Barisha, bijvoorbeeld, beslaat ca. 212 km2, een regio waarin 63 kloosters geïdentificeerd werden; de meeste eerder klein, met slechts 7 à 15 monniken per klooster. Enkele grotere kloosters ontstonden in de Apameastreek (in de buurt van de huidige Syrische stad Hamah) waarvan Theodoret ons vertelde dat twee kloosters 400 “atleten van de deugd” huisvestten, zoals hij ze noemde.

Ook de bedevaartkloosters waren enorm groot. De 11e-eeuwse Arabische historicus Ibn Butlan meldde ons dat de bijgebouwen van St. Simeon de Jonge van de Wonderbaarlijke Berg, ca. 26 km ten zuiden van Antiochië, een gebied zo groot als de helft van Bagdad omvatten. In zijn monumentale studie “The Christian Art of Byzantine Syria” (1995) schat de Spaanse geleerde Ignacio Peňa dat de monniken tussen de 4% en 6% van de bevolking vertegenwoordigden in de zogenaamde Dode Steden, een opmerkelijk hoog percentage, wat wijst op hun belang in de gemeenschap.

Syrische monniken wijdden een groot deel van de dag aan gebed maar ook aan werk, het samenlevingsmodel dat later werd overgenomen door het Benedictijnse programma van Ora et Lavora (bidden en werken). De meeste handenarbeid hield verband met landbouw. St. Johannes Chrysostomus beschreef de 5de eeuwse Syrische monniken als volgt: “zij ploegden het land, plantten en bewaterden bomen en planten, weefden manden en naaiden zakken.” Geleidelijk evolueerden ze verder dan slechts het voorzien in hun eigen onderhoud. Zij werden instellingen met economische, welzijns- en culturele belangen. Ze omheinden ontgonnen gronden en plantten olijfbomen op de nabijgelegen hellingen – soms op een bijna industriële schaal, zoals het klooster van Breij. Sommige kloosters boden werk, huizing en opleiding in de landbouw aan arbeiders, die op deze manier bijdroegen aan de economische ontwikkeling van de streek, wat dan weer op termijn leidde tot de groei van uitgebreide nederzettingen rond de kloosters.

Intussen waren de monniken ook voorvechters van kennis en de bibliothecarissen van de klassieke cultuur geworden. Alleen degenen die konden lezen werden toegelaten en talrijke monniken kregen een klassieke opleiding in de meest prestigieuze scholen van het Oosten, zoals Edessa, Antiochië en Nisibis. De belangrijkste kloosters stonden aan de leiding van scholen waarin theologie, de heilige geschriften en de wetenschappen werden onderwezen, waaronder de filosofie van Aristoteles, Plato en de neo-platonisten alsook geneeskunde volgens Claudius Galenus , retorica, grammatica, geschiedenis, wiskunde, muziek en astronomie. Syrische literaire bronnen maken melding van 23 kloosterbibliotheken verspreid over de regio en een Syrisch manuscript maakt ons bekend met het klooster in Tell ‘Ade, in het midden van het kalkstenen massief van de Dode Steden, – we citeren – “dit klooster is een centrum van exegeten, lezers, onderzoekers, geleerden, artsen, visionairs en filosofen.”

In de grotere kloosters werkten ploegen van vertalers, kopiisten en schriftgeleerden samen aan manuscripten die vervolgens met felle kleuren verlicht werden. Bv. het uitzonderlijke manuscript, bekend als de Rab(b)ula-evangeliën, met zijn rijkelijk geschilderde versieringen geraamd in hoefijzerbogen, werd gemaakt in het Syrische klooster van St. Johannes van Zagba in 586, tegenwoordig gehuisvest in de bibliotheek van Lorenzo de Medici in Florence. Onder de ingewikkeld getekende bogen, die een soort arcade vormen die op kolommen wordt ondersteund, bevindt zich de tekst van de Canontafels, een indexsysteem dat Eusebius van Caesarea in de vierde eeuw ontwikkelde om evangeliepassages te kruisverwijzen. Het werd geschreven in het Peshitta, de standaardversie van de bijbel in het Syrisch. Neem een kijkje: https://www.historyofinformation.com/detail.php?entryid=1854

De invloed van dergelijke manuscripten op Europese kloosters is moeilijk te overschatten. Zij reisden mee in de bagage van monniken die naar het Westen trokken – of het nu om schilders, monniken of architecten ging. De canontafels verschijnen in het rijkelijk verlichte “Book of Kells“; de manuscripten van Lindisfarne, verlicht en versierd door Ierse monniken zoals St. Aidan, vertonen allemaal sterke Syrische gelijkvormigheden, de afgebeelde gebouwen hebben eenzelfde arcade-indeling als in Syrische manuscripten gevonden in de vroege Syrische kloosters.

Merovingische of Karolingische manuscripten met miniaturen uit de vijfde en zesde eeuw vertonen dezelfde invloed, zoals de Rossano-evangeliën die werden ontdekt in de sacristie van de kathedraal van Rossano in Calabrië. Soms zijn er specifieke voorbeelden van een direct verband, zoals het geval bij St. Benedict Biscop (circa 628-89), stichter van de Engelse kloosters van Jarrow en Wearmouth in Northumberland, die de rijke bibliotheek van de Syrische monnik Cassiodorus (circa 485-580) in Vivarium, Zuid-Italië, verwierf en de teksten en illustraties onmiddellijk liet kopiëren.

Muziek en manuscripten bewijzen het verband tussen het Oosten en het Westen. St. Ephraim de Syriër, die diende als een inspirerende leraar onder vier bisschoppen aan de beroemde school van Nisibis, schreef honderden lyrische hymnen in zijn Syrische moedertaal. Sommige worden nog steeds vaak gezongen in hun Engelse versie. Algemeen erkend door zowel de katholieke als de oosterse kerk als een poëtisch genie, leidde hij ook ook de eerste koren, zowel mannen als vrouwen, in zijn school in Nisibis (heden gelegen aan de Turkse kant van de huidige Turks-Syrische grens). Theodoret vertelt ons dat het antifone gezang, dat nu in de hele kerk wordt gebruikt, waar geestelijken en congregatie afwisselend in antwoorden zingen, voor het eerst in Antiochië werd geïntroduceerd door twee monniken, Diodorus, de toekomstige bisschop van Tarsus, en Flavianus I, de latere bisschop van Antiochië. Tegen het einde van de vierde eeuw had paus Damasus I het in Rome geïntroduceerd.

Van de vierde tot de zesde eeuw was de handel in de Middellandse Zee-regio voor een groot deel in handen van Syriërs. Samen met hun olijfolie, specerijen en andere exotische waren, exporteerden ze ook hun heiligen en hun devoties, hun liturgie, codex, kunst en architectuur naar het Latijnse Westen, waardoor de christelijke praktijken en het denken werden aangepast. Handelaars in Rome plaatsten afbeeldingen van St. Simeon boven hun winkelingang; overal in Europese kerken vindt men zijn afbeelding, zoals in de vorm van een mozaïek in de San Marco-basiliek of als iconen in het Warschaumuseum in Polen. In Frankrijk werden er zelfs twee dorpen naar hem genoemd “Saint-Siméon”, verwijzend naar de Syrische styliet. (Deel 1) In de kerk van Saint-Siméon in Seine-et-Marne, ten oosten van Parijs, tonen muurschilderingen de heilige die voedsel ontvangt van discipelen op ladders die tegen zijn pilaar leunen en werden er glasramen ingebouwd met de afbeelding van de heilige prekend vanop zijn pilaar.

Het ging niet uitsluitend om de handel: Syrische monniken trokken al in de 4de eeuw naar het Westen met in hun koffers: hun codex, plannen voor de bouw van kerken, hun kennis van de constructie en de versieringen, hun bedrevenheid bij het maken en verlichten van manuscripten… en nog vele andere ideeën. En zij waren zich maar al te goed bewust van hun theologische en artistieke superioriteit t.o.v. de Europese christenen. Apollinaris van Antiochië werd de eerste bisschop en beschermheilige van Ravenna in de 2de eeuw. Elke volgende bisschop van Ravenna tot en met Petrus II in 425 was een Syriër.

En zij lieten sporen van hun aanwezigheid na in heel Europa. In de duomo van Ravenna staat nog steeds de rijkelijk versierde sarcofaag van St. Barbazianus, Syrisch arts, heilige en spirituele gids voor keizerin Galla Placidia in de 5de eeuw. Zij was de dochter van keizer Theodosius I en ze stierf in 450. Haar graf, in Ravenna’s beroemdste kerk, San Vitale, vertoont talrijke Syrische decoratieve kenmerken. De opvallende mozaïeken tonen de vroege Syrische iconografie van de Goede Herder met zijn kudde en het symbool van het kruis, voorgesteld door Christus in de koepel met blauwe sterren.

Het lam was een favoriet symbool van de Syrische christenen, vaak ter vervanging van Christus als teken van het het boeteoffer, uitgehouwen in de lateien van kerken en huizen in de 5de en 6de eeuw, een gebruik dat zich ook zou verspreiden naar Europa. Veel Syrische kunstenaars en ambachtslieden werkten aan bouwprojecten in Venetië en we zien het Lam verschijnen in plaats van Christus op een zuil in de San Marco-basiliek. Het was de Syrische paus Sergius I (geboren in Antiochië ca. 650) die de verering van het kruis onder de Romeinen verspreidde, het Kruisfeest vierde en het drama vergrootte door het tonen van een relikwie van het Ware Kruis om “gekust en aanbeden” te worden.

De Syriërs introduceerden nieuwe overtuigingen en religieuze feestdagen in de Latijnse Kerk, zoals de eerste vieringen rond de figuur van Maria, die belangrijke dagen in het leven van de Maagd Maria herdenken, en het feest van Alle Heiligen op de eerste zondag van Pinksteren. Pas tegen het einde van de 7de eeuw keurde de westerse kerkelijke hiërarchie de realistische weergave van de kruisiging goed, een innovatie die ook uit het Oosten kwam.

Bordeaux had, net als talrijke Europese handelshavens, een eigen grote en invloedrijke Syrische kolonie. Euphronius, een koopman, vernoemd door St. Gregorius van Tours, had een herenhuis zo groots, met een eigen oratorium (kapel, gebedsplaats) met een reliekschrijn van St. Sergius (uit Resafa in Syrië), dat de lokale bisschop hem tot priester wilde wijden om zich zijn eigendom toe te kunnen eigenen. In Parijs was de Syrische bevolking zo invloedrijk dat ze er in 591 in slaagden één van hen als aartsbisschop van de stad te laten kiezen, die vervolgens de meest winstgevende kerkelijke posities onder zijn landgenoten verdeelde.

Beïnvloed door de kerken van Ravenna beval Karel de Grote de Grieken en de Syriërs om de tekst van de evangeliën te herzien en riep kunstenaars, ambachtslieden, geleerden en schriftgeleerden van de oostkust van de Middellandse Zee op om aan zijn paltskapel in Aken te werken. Dat er ook Syrische steenhouwers naar Frankrijk moeten zijn gekomen, blijkt uit de eerste linker platform van pilaren in het middenschip van de Notre Dame in Parijs, die dezelfde wuivende acanthusbladeren dragen als nog steeds te zien is op de basiliek van St. Simeon, het beroemdste bedevaartsoord van het christendom in de late 5de eeuw.

Vandaag, meer dan 1000 jaar, later kwijnen de restanten van de vroegere prachtige getuigenissen van het vroege christendom in Syrië stilaan weg. Ze bevinden zich immers in Idlib, in de noordelijke provincie waar moslimextremisten gesteund door het Turkse leger de plak zwaaien en er amper nog christenen kunnen en mogen wonen. Wat er nog aan historische schatten aanwezig was, werd geplunderd of erger. Geen enkele christen, geen enkele toerist bezoekt deze plaatsen nog.

Laat deze twee artikels een eerbetoon zijn aan een bijna vergeten stukje christelijk verleden, dat onlosmakelijk verbonden is met de Syrische geschiedenis.

Deel 1 kan u hieronder lezen: