Goede Vrienden,
De ontroerende geschiedenis van de aartsvader Jozef in Egypte vinden we in Genesis (hoofstukken 37 en 39-50). Het is als de eerste grote roman in de wereldliteratuur. In de Latijnse liturgie werd deze geschiedenis vorige maand in de Eucharistie herdacht. De grootste kunstenaars hebben deze gebeurtenissen vereeuwigd in schilderijen, toneelstukken, muziek- en dichtwerken … Maar er is meer. Deze geschiedenis verwijst naar de oude, menselijke én de nieuwe, christelijke samenleving.
Jozef en Benjamin zijn de lievelingen van hun vader Jakob omdat zij de kinderen zijn van zijn geliefde Rachel. Zij noemde Benjamin Ben-oni (de zoon van mijn lijden, Genesis 35, 18) en zal ook sterven bij zijn geboorte. De sluwe schoonvader Laban had Jakob in de huwelijksnacht bedrogen door hem ’ s avonds ongemerkt zijn oudste dochter Lea te geven, onder het voorwendsel dat het niet de gewoonte is een jongere dochter uit te huwelijken voor de oudste. En Jakob werkt nog eens zeven jaar om eindelijk Rachel te krijgen. Lea zal de moeder worden van Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issachar, Zebulon (en Dina). Jakob geeft een schitterend kleed aan Jozef en stuurt hem op pad om in zekere zin de andere broers te controleren. En Jozef brengt trouw de verhalen van zijn broers over aan zijn vader. Bovendien vertelt Jozef dan nog twee dromen waarin zijn broers en zelfs zijn ouders voor hem neerbuigen. Kortom, ruim genoeg om de grootste jaloezie te laten groeien…”Ginder komt ie aan, de dromer…” Neen, de broers zullen hem niet doden maar als slaaf verkopen aan Egyptenaren. Zijn mooi kleed scheuren ze kapot, doen er wat bloed op van een geitenbok en laten het zo aan hun vader bezorgen: “de ouwe zal wel zien dat het van zijn lieveling is…” Niemand van hen bekommert zich om de hartverscheurende pijn van hun vader, noch om de angst en ellende van hun broer Jozef.
Jozef krijgt vele moeilijkheden in Egypte te verduren maar God is duidelijk met hem. De vrouw van Potifar is verliefd op hem en gaat hem valselijk beschuldigen. Zo geraakt Jozef in de gevangenis. Hij wordt echter maar licht gestraft. Potifar heeft mogelijk ook wel door dat zijn vrouw de schuldige is en niet Jozef. Jozef weet de dromen van zijn medegevangenen, een bakker en een opperschenker uit te leggen. Hun “hoofd zal verheven worden” maar in tegenovergestelde zin. De bakker wordt opgehangen en de opperschenker wordt in ere hersteld. Jozef had de opperschenker nog zo op het hart gedrukt voor hem een goed woordje te doen zodat ook hij zou vrij komen, maar de man vergat het gewoon. Wanneer het mensen weer goed gaat, denken ze helemaal niet meer aan hun weldoeners. De farao wordt echter gekweld door twee dromen. Er zijn 7 vette koeien en daarna 7 magere koeien, er zijn 7 prachtige volle aren en daarna 7 spichtige aren. De eerste eten de tweeden op. Egypte is traditioneel het land van de wijzen, maar in heel het rijk is er geen enkele wijze die deze dromen kan uitleggen. Dan pas denkt de opperschenker aan zijn medegevangene en Jozef wordt uit de gevangenis gehaald. Jozef geeft alle eer van het verklaren van deze dromen aan God. Hij legt uit dat er hongersnood zal komen en geeft ook de remedie: er moeten voorraden aangelegd worden. Jozef wordt meteen tot onderkoning aangesteld. “Jozef was dertig jaar, toen hij bij Farao, de koning van Egypte, in dienst kwam” (Genesis 41, 46). Het is een verwijzing naar de leeftijd van David (2 Samuel 5, 4) en naar de leeftijd van Jezus (Lucas 3, 23). Al in het eerste jaar van de hongersnood trouwt Jozef en krijgt een eerste zoon, Manasse (van het Hebreeuwse nasjah = vergeten): “Al mijn ellende en het gemis van mijn hele familie heeft God mij doen vergeten” (Genesis 41, 51). Wanneer de Egyptenaren de Farao om brood vragen, antwoordt hij hen: “Ga maar naar Jozef en doe wat hij u zeggen zal” (Genesis 41, 55). Deze laatste woorden zegt Maria te Cana tot de dienaars, verwijzend naar Jezus (Johannes 2, 5).
Nu begint de bewogen geschiedenis van de zonen van Jakob die door hongersnood gedreven naar Egypte gaan om graan te bemachtigen. Jozef herkent zijn broers onmiddellijk maar zij herkennen hem niet. Hij is bijzonder hard tegen hen en verwijt hen spionnen te zijn. Om te beginnen laat hij hen al drie dagen opsluiten. In wat een ellende zijn ze nu toch verwikkeld! In deze ontreddering groeit er echter tevens oprecht berouw: “Ze zeiden tot elkaar: ‘Helaas, we hebben dit aan onze broer verdiend. Wij zagen hoe hij angstig om genade smeekte, maar wij hebben niet willen luisteren. Daarom treft ons dit ongeluk” (Genesis 42, 21). En ze beseffen niet dat Jozef hun gesprek helemaal verstaat. Jozef moet zich afwenden om niet te laten zien dat hij weent. Hij volhardt echter in zijn strenge houding en laat Simeon, de tweede oudste, voor hun ogen in de boeien slaan en gevangenzetten totdat ze met Benjamin terugkeren. Ze hebben zich immers laten ontvallen dat ze nog een jongere broer, Benjamin thuis hebben. Jozef eist dat ze deze de volgende keer meebrengen. Onderweg naar huis merken ze dat hun geld weer in hun zakken zit. Het maakt hen nog meer ongerust. De hongersnood drijft hen terug naar Egypte. Om Benjamin mee te krijgen zullen Juda en Ruben zich voor hun vader borg stellen voor hem.
De ontknoping is nog een bloedstollend gebeuren. Jozef laat zijn broers naar zijn eigen paleis brengen, waar ze moeten wachten. Het maakt hen bang. Dan komt Jozef en weer buigen ze allemaal voor hem tot op de grond, zoals hij vroeger met zijn droom verteld had. Simeon wordt vrijgelaten en ze gaan aan tafel, ieder zit precies op volgorde volgens zijn leeftijd. Benjamin, de lieveling van hun vader, krijgt echter vijfmaal meer dan de anderen. Ze eten en drinken en worden er vrolijk van. Ze vertrekken. Jozef zal echter Benjamin op verschrikkelijke wijze in de val lokken. Ze krijgen allen hun geld weer terug in hun zakken én er nog voedsel bovenop. Bij de zak van Benjamin laat Jozef zijn eigen zilveren beker steken. Als de broers goed en wel uit de stad zijn, laat Jozef hen overvallen en beschuldigt hen van diefstal en majesteitsschennis omdat ze zijn zilveren beker gestolen hebben. Het is de beker waaruit hij zelf drinkt en waarin hij de toekomst schouwt. De verbouwereerde broers zeggen met een goed hart dat degene van hen die dit zou gedaan hebben, gerust mag sterven en dat zij allen zijn slaven willen zijn. En wat blijkt? De beker zit in de zak van Benjamin! Allen scheuren hun kleren als teken van grote rouw en onherstelbare breuk. Is dit niet voldoende om er een hartstilstand van te krijgen? Totaal gebroken keren ze terug naar de stad, naar Jozef. Meteen, biedt Juda zich aan om de plaats van Benjamin in te nemen en zijn straf op zich te nemen. In een lange rede legt hij uit hoe ze van hun vader zijn lievelingszoon mee kregen. Juda wil slaaf zijn en vraagt om Benjamin en de anderen te laten terugkeren “Hoe zou ik zonder de jongen bij mijn vader durven terugkeren. Het leed dat mijn vader dan treft, zou ik niet kunnen aanzien” (Genesis 44, 34). En plots is er de ontknoping. Jozef maakt zich bekend.
(Volgende keer leggen we uit hoe we in deze schitterende geschiedenis een “menselijke” en een “christelijke” samenleving kunnen herkennen).
P. Daniël, Mar Yakub, Qâra, Syrië, 4.8.23
Nvdr: foto’s vindt u terug op Deir MarYakub El Mukata indien de techniek en IT-aansluiting het toelatenNvdr: foto’s vindt u terug op Deir MarYakub El Mukata indien de techniek en IT-aansluiting het toelaten.
Flitsen
Een Duits en Zwitsers meisje die hun middelbare studies beëindigden, komen gedurende een maand met ons meeleven. Ook Mohammed, een jonge moslim uit Damascus wil enkele dagen in ons klooster verblijven. Ondertussen is de jonge alawiet nog steeds in ons midden. Vandaag komen vijf jongeren van S.O.S Chrétiens d’Orient, waarvan enkelen voor de eerste keer.
Lees verder