Terugblik: de Fronters

Terugblik: De Fronters

De Frontbeweging heeft nooit sterk genoeg gestaan om in ernst aan een machtsgreep of een gewapende muiterij te denken. Maar zij heeft wel een onmisbare rol gespeeld als katalysator in het proces van Vlaamse bewustwording en natievorming.

Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog werden alle Europese naties nog verscheurd door schrijnende sociale tegenstellingen. Arbeiders, pachters en arme boeren leefden zowel materieel als cultureel in een totaal andere wereld dan de rijkere klassen. Het algemeen enkelvoudig stemrecht was zelfs voor mannen nog niet overal in gevoerd. Maar in Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië verdwenen die sociale conflicten gedurende de oorlog tijdelijk naar de achtergrond, zeker tot 1917. Er ontstond over alle klassen heen een sterk nationaal samenhorigheidsgevoel. Men sloot de rangen tegenover de gemeenschappelijke vijand. Officieren en soldaten, welstellende burgers en paupers, iedereen moest in grote lijnen dezelfde ontberingen doorstaan in de loopgraven.

Volgens de propaganda van de bolsjewieken lieten rijke bourgeois de “proletariërs” afslachten in de loopgraven, maar dat is een mythe. In Frankrijk werden al in 1914 honderdduizenden arbeiders vrijgesteld van legerdienst omdat zij onmisbaar waren in de oorlogsindustrie. In het Britse leger sneuvelden de intellectuelen met diploma’s uit Oxford en Cambridge en de zonen van rijke adellijke families evengoed bij tienduizenden aan de Somme als de bedienden, de pachters en de kleine ambtenaren. In het Belgische leger, met zijn Franstalige officieren, werden de sociale verschillen echter niet getemperd, maar extreem versterkt: er kon geen verbondenheid groeien tussen officieren en manschappen, zoals in andere landen, omdat zij letterlijk elkaars taal niet begrepen. Er ontstond geen nationale samenhorigheid, omdat België geen echte natie was. In bijkomende orde waren vele Franstalige officieren militant atheïstische vrijmetselaars, terwijl de meerderheid van de Vlaamse soldaten katholiek was. Het is overdreven te stellen dat de gewone soldaten aan het IJzerfront bijna allemaal Vlamingen waren, of dat de gesneuvelden bijna allemaal Vlamingen waren. Maar zelfs volgens de voorzichtigste schattingen waren de Vlamingen wel ernstig oververtegenwoordigd, zowel bij de aantallen frontsoldaten als bij de aantallen gesneuvelden.

Vernedering en idealisme

Mensen kunnen pijn en ontberingen verdragen als zij inzien dat die een hoger nationaal of religieus doel dienen. Maar zij zullen woedend en opstandig worden als zij aan nutteloze vernederingen onderworpen worden. En zulke vernederingen waren in het Franstalige Belgische leger schering en inslag. Net zoals in de door franskiljons gedomineerde burgermaatschappij overigens.

Tijdens een van zijn toespraken kort na het uitbreken van de oorlog had koning Albert laten doorschemeren dat hij een einde zou maken aan de achterstelling van de Vlamingen in België, maar dat bleek al snel een loze belofte te zijn. Een Vlaamse rekruut die in Gent bij de naamafroeping “Aanwezig!” had geantwoord, in plaats van “Présent!”, werd ter plekke gearresteerd en in de gevangenis gegooid. Men had het toen al kunnen weten… Het protest van de Frontbeweging was overigens naar moderne normen nog heel braaf: men organiseerde wat men nu ‘bewustmakingsacties’ en ‘vormingssessies’ zou noemen en men gaf pamfletten en tijdschriftjes uit.

Dat stond allemaal heel ver af van de oproepen tot muiterij van de bolsjewieken in Rusland. Voor de gewone Vlaamse piot waren die tijdschriftjes, dikwijls ook met streeknieuws, een onmisbare morele steun, zeker voor de soldaten die nooit naar huis konden, omdat “thuis” aan de andere kant van de frontlijn lag. Er waren dus toch ontwikkelde en gestudeerde mensen van hun eigen volk die naar hen omkeken, die hun taal spraken, die hen in bescherming namen, en die niet op hen spuwden, zoals de franskiljons.

Cyriel Verschaeve

De Vlaamse idealen, die tot dan toe vooral bij studenten wortel hadden geschoten, bereikten nu ook gewone mensen uit minder bevoorrechte sociale groepen. Al die gematigdheid belette niet dat de Frontbeweging in 1917 verboden werd, en ondergronds moest gaan. Uit die ondergrondse periode dateren ook de bekendste initiatieven, met medewerking van Cyriel Verschaeve: het uitsturen van de “Sublieme Deserteurs” – doorheen de frontlinies! – die moesten proberen contact te maken met de Activisten in het door de Duitsers bezette deel van Vlaanderen, en de brieven aan koning Albert I, die eigenlijk heel beleefd en heel gematigd waren. Maar in oorlogstijd, in het België van toen, was zelfs daarvoor moed nodig.

De leiding van de frontbeweging in 1917; Filip de Pillecyn, Adiel Debeuckelaere, Frans Daels, Hendrik Borginon en aalmoezenier Van Gemberen.

Nu zijn de Vlaamse intellectuelen als klasse dikwijls laf en opportunistisch. In de Grote Oorlog waren er nog intellectuelen van een ander kaliber. Als één voorbeeld uit de velen noemen we Adiel Debeuckelaere, die als “Ruwaard” in 1916 de Frontbeweging oprichtte. Hij was doctor in de wijsbegeerte, maar hij voelde zich niet te goed om sociaal en cultureel werk te doen voor de dikwijls maar half geletterde frontsoldaten. Hij koos niet voor de gemakkelijke weg van collaboratie met de franskiljonse elite. Hij weigerde zelfs officier te worden.

Verbroken beloften

De slaven die in de Romeinse legioenen tegen Hannibal hadden gevochten, werden daarna allemaal vrijgelaten. Maar België was niet even nobel. Toen Albert I de Vlaamse soldaten niet meer als kanonnenvlees nodig had, liet hij zijn masker van gehuichelde Vlaamsgezindheid vallen, en begon een meedogenloze repressie tegen iedereen die bij de Frontbeweging of het Activisme betrokken was geweest. De socialisten kregen na de oorlog hun algemeen stemrecht voor mannen, overigens op een volkomen ongrondwettelijke wijze. Zij zouden de nieuwe steunpilaren worden van de monarchie en de Belgische eenheidsstaat. Maar de Vlamingen kregen niets. Alle impliciete beloften uit de oorlogsjaren werden ingeslikt. Het is heel eigenaardig dat zelfs in de Vlaamse beweging nog altijd de mythe leeft dat Albert I in zijn hart eigenlijk Vlaamsgezind was, maar dat zijn entourage hem belette een Vlaamser beleid te voeren. Dat slaat nergens op. Het is een variant van de eeuwenoude gedachtekronkel die we in verschillende vormen bij heel veel volkeren vinden: “Onze koning – of keizer, of tsaar – is een rechtvaardig mens, maar hij wordt omringd door verdorven raadgevers. ” Meestal is dat een wensgedachte, en dat was het ook tijdens de Grote Oorlog. Albert I verachtte de Vlamingen.

Frontpartij

Het was misschien onvermijdelijk dat de Frontbeweging na het einde van de oorlog uiteenviel. De soldaten gingen naar huis. De hechte contacten die in de loopgraven waren gelegd, verwaterden heel snel. Maar ondanks dat gingen de kiemen die aan de IJzer waren gelegd, nooit verloren. Anders dan de naam doet vermoeden was de Frontpartij niet de rechtstreekse voortzetting van de Frontbeweging. De partij heette officieel ‘Het Vlaamsche Front’. Zij verenigde zowel Fronters als voormalige Activisten. Het Vlaamsche Front smolt in 1923 samen met de daensistische partij. Deze nieuwe partij heette voluit ‘Christelijke Volkspartij – Vlaamse Frontpartij van Vlaamse Nationalisten.’ Geen wonder dat men gewoon ‘Frontpartij’ bleef zeggen. De samenwerking met de daensisten versterkte het katholieke karakter van de partij, hoewel ze vooral in Antwerpen ook nog veel socialistische leden telde. Maar zo lang de “godsvrede” geëerbiedigd werd, bleef een vruchtbare samenwerking mogelijk.

De kloof met de passivisten, die zich tijdens de oorlog afzijdig hadden gehouden van het Activisme, bleek veel dieper te zijn. De passivisten hadden vanuit Nederland geijverd voor hervormingen binnen België, onder andere door een opdeling in taalgebieden. Na de oorlog steunden zij de eisen van de Fronters voor de oprichting van eentalige legereenheden, met officieren die de taal van hun manschappen spraken. Ook inzake taalwetgeving lagen de standpunten dicht bij elkaar. Maar de eis tot zelfbestuur was voor de passivisten een brug te ver. Ja, sommige conflicten uit het begin van de vorige eeuw zijn zelfs nu nog brandend actueel…

  1. Gij zult gelooven in één vaderland: Vlaanderen.
  2. Gij zult alle Vlaamsche nationalisten als broeders beschouwen.
  3. Gij zult Vlaanderens zonen uit kerker en ballingschap helpen.
  4. Gij zult alle Belgische partijpolitiek laten varen.
  5. Gij zult uw volk waarschuwen tegen de slechte herders, die met den Belgischen verdrukker samenwerken.
  6. Gij zult alle Belgicisten, ook de ‘Vlaamsche’, als vijanden van Vlaanderen beschouwen.
  7. Gij zult ter bevrijding van uw vaderland alle doeltreffende hulp aannemen.
  8. Gij zult met al uw krachten Vlaanderens politieke zelfstandigheid bewerken.
  9. Gij zult het Grootnederlandsche streven bevorderen met woord en daad.
  10. Gij zult België verzaken met al zijn pomperijen. Met België nog als ’t moet, zonder België als het kan.”

Uit: Marc Joris, VB Magazine/ – bewerking Golfbrekers

Ook lezenswaard

FVE

2 gedachten over “Terugblik: de Fronters

  1. Wat de resem koningen hier betreft, staat het zeer goed uitgelegd in het boek “Een troon in Brussel” geschreven door Paul Belien.
    Ik geef hier eerst een zeer korte samenvatting en ga dan verder met mijn commentaar:
    L de eerste was van verarmde adel en heeft zich via “affaires” in de juiste kringen tot prins-gemaal van de Engelse kroonprinses gepromoot.
    Na haar dood in het kinderbed en dat van hun kind werd hij een dure grap voor het VK van die tijd tot de omstandigheden het VK toelieten om van een paar stukjes land een experimenteel geheel te maken dat niet te ver van het “centrum” van de toenmalige wereld (London) lag en voor L de eerste aanvaardbaar genoeg was om te vertrekken en de dure dotatie van Londen werd stopgezet. Het was nu het prob leem van de onderdanen van het gedrocht belgië. Voor het VK een experiment dat met enige aandacht van ver bestudeerd werd.
    L de tweede leed aan grootheidswaanzin en wilde, zoals het VK, een deel van de wereld bezitten.
    A de eerste was geobsedeerd door de manifesten van Marx en co. Hij was in hart en nieren een socialist en we weten allemaal wat dat betekent.
    L de derde die zoals zijn voorgangers ook een vrouwenloper was, maar geen socialist, werd door een dreigende revolutie tussen noord en zuid door de zuidelijke minderheid van de troon gestoten.
    Dan kwam B de pater-koning die wel het tegenovergestelde was van zijn voorgangers waar het de vrouwtjes betrof maar die, samen met zijn gade, het land als een paus bestuurde.
    En dan kwam A de tweede die de hete adem van het Vlaams nationalisme voelde en openlijk, tijdens zijn toespraken, het volk de leviten probeerde te lezen.
    Nu zijn we beland bij F de eerste die van zichzelf zegt dat hij een taaie is maar die thuis goed onder de sloef ligt.

    Deze dure grap wordt verdedigd door misleide Vlaamse geesten en Waalse profiteurs die weten van wie ze steun krijgen om het noorden een loer te kunnen blijven draaien.

    Ben ik te hard geweest?

Reacties zijn gesloten.