Gedachten in gedichten

dichterGedachten in gedichten

Ik droomde
Ik droomde, zoals Rodenbach, van Vlaamse muzikanten
die, spelend langs de bane met ontvouwen vane,
het oude Kerelslied herleven deden t’allenkante,
tot spot van intellektuele zelfvoldanen.

Ik hoorde ver geroffel en ik dacht: “Zijn dat de trommen
waar Berten Rodenbach van schreef in zijn gedichten
die progressieve verzenkenners als pervers verdommen
zoals je lezen kan op hun azijngezichten?”

Ik hoorde “rom bom bom”, maar langs de baan géén muzikanten
die bliezen op trompetten en op trommen sloegen.
Geen Kerels langs de baan zag ik, maar veel, heel veel migranten
die in een vreemde taal massaal aziel aanvroegen.

De Vlaamse muzikanten die ik in mijn droom zag komen,
vervaagden tot amorfe massa van ontspoorden
die hier het blozend oosten kwamen zoeken van hun dromen.
Een mensenrecht, zoals wij dat verwoorden hoorden.

Hun recht, zo wordt gezegd, maar passen bij dat recht ook plichten
en dienen lieden die hier burgerrechten vragen,
hun leven niet naar ònze levensregels in te richten
in plaats van ons met hun sharia uit te dagen?

Al klinkt in Vlaanderen ’t Kerelslied van Rodenbach nog zelden,
de Vlaming blijft oprecht gehecht aan eigen waarden.
Van aan de Westhoek tot in ’t land van Leie, Maas en Schelde
is hij gastvrij, maar niet  van zins om te ontaarden.

Met deze boodschap richt de Vlaming zich tot de migranten:
“Welkom bij ons, maar liever niet in dichte drommen
en niét om hier een zondvloed aan moskeeën in te planten
en laat in ’t oosten liefst die gordels achter met die bommen”…

Hector Van Oevelen, ter gelegenheid van de 11 juliviering in Antwerpen van de Gulden Sinjoren
 

3 gedachten over “Gedachten in gedichten

  1. Jacob van Maerlant

    ‘Kerstenman, wats di gesciet?
    Slaepstu? hoe ne dienstu niet
    Man rovet dat erve dat dit toega
    Pugna pro patria

    Dat dat volc vermaledide
    In weelden sitstu hier versmoert
    Waerom sitstu hier verdoert
    wan die Sarracine onrene
    ginc houwen ende slaen

    Kerstijnheit wart
    so jammerlyc int vel genepen
    Joncfrouwen suver van doene
    onsuverden die Sarracine
    Gi Heren, gi Princen, gi Baroene
    hoe comt
    dat gi niet suveren tlant van dien veniene

    Zet het in hedendaags Nederlands zoals ik de tekst begrijp:

    Christen man, wat is u geschied?
    Slaapt ge? Waarom doet ge niets?
    Men rooft het erfgoed dat u toekomt,
    vecht voor uw land.

    Dat dat volk vermaledijde,
    in weelde zit ge hier versmoord?
    waarom zit ge hier verdord?
    Als de Saracenen, onrein
    gaan houwen en slaan?

    De christenheid wordt
    zo jammerlijk in ‘t vel genepen.
    Jonge meisjes, zuiver van doen,
    schonden de Saracenen.
    Gij Heren, gij Prinsen, gij Baronnen
    hoe komt het
    dat gij het land niet zuivert van dit venijn.

  2. Verdorie, ‘n zeer goede ‘hertaling’ , Anna!

    Maar blijkbaar wist van Maerlant ook niet het antwoord op zijn vraag aan de heren, princen en baroene…

  3. Ropie,

    hij heeft hen nochtans de weg gewezen:

    Nu ontfaet, mi Jacoppe van merlant,
    wat ic in Latine vant.
    Hoe Aristotilis ende gheen ander
    Sinen jonghere Alexander
    Leerde die werelt berechten,
    ende jeghen die sonde vechten
    Want het hoghen here betaemt,
    dat hi wete, hoe lant bedriven
    ende selve in sinen ere bliven.
    Vindire iet in, dat te prisene es.
    Dat visierde Aristoteles;
    dese bouc es in Latine gheseit
    Die hemelyckhede der hemelhyckheit

    Zo begint hij zijn gedicht ter lering van hen die een land besturen. En voor hen die geen geduld hebben om het traag te lezen, -dan begrijp je het veel beter- mijn omzetting naar het hedendaags Nederlands:

    Nu ontvouw, ik Jacoppe van Merlant
    wat ik in het Latijn vond.
    Hoe Aristoteles en geen ander,
    zijn jonge heer Alexander (De Grote – was in de leer bij Aristoteles nv AB)
    Leerde de wereld te berechten,
    en tegen de zonde vechten,
    zoals het hoge heren betaamt,
    dat hij weet, hoe het land te besturen
    en zelf zijn eer bewaart.
    Vindt ge hier iets in dat te prijzen is,
    dat viseerde Aristoteles.
    Dit boek is in het Latijn gezegd,
    De heimelijkheden der heimelijkheid.

    De hoge heren hadden het maar te bestuderen, maar vermits die studie uit meerdere bladzijden bestaat, ga ik ze hier voor hen niet uit de doeken doen. Trouwens het is toch al boter aan de galg.

Reacties zijn gesloten.