De school: laboratorium of confectiefabriek?

 

 

Alles in de chacoche nespa Di Rupette

Alles in de chacoche nespa Di Rupette

Eén ding is zeker: het onderwijs en de lerende jonge Vlamingen zijn zelf de dupe van de politieke koehandel die zopas leidde tot het compromis à la belge binnen de Vlaamse regering. Daarom even terug naar de essentie, nu de politieke debatten gesloten zijn: de vraag wat leren betekent in onze samenleving, in sociaal, intellectueel en cultureel opzicht. Grote pedagogen hebben daarover hun licht laten schijnen, maar die namen heb ik nauwelijks of niet zien opduiken in het door de media opgefokte imbroglio van meningen.

Humaniora: de school als levensschool

In onze cultuur- en beschavingsgeschiedenis is de school, als instituut, een problematisch gegeven. Het is dé plek waar kennis wordt overgedragen, maar het is voor vele jonge mensen ook een dodelijke plek waar creativiteit wordt gefnuikt. Ik zal het nu maar eens niet hebben over de 15-jarige Albert Einstein die door zijn leraars werd gekwalificeerd als intellectueel zwak, ongeïnteresseerd en zelfs kwaadwillig. En ook niet over de componist Igor Stravinsky, die als jongeman werd afgeraden om conservatorium te gaan doen: onvoldoende talent, luidde het verdict.

Neen, ik zal even kort Jean Piaget aanhalen, de vader van de moderne ontwikkelingspsychologie, waaraan ik ooit een academische scriptie wijdde. Zonder u met nodeloos jargon op te zadelen: Piaget interesseerde zich vooral in de jonge lerende mens, en in de manier hoe kennis wordt verworven,- de zogenaamde cognitieve leerpsychologie. De school is niet zomaar een gebouw met onderwijzend personeel (zoals de vakbonden het zien), maar een sociale structuur, een microkosmos, waarin kennis door de leerling wordt opgenomen maar ook kritische geëvalueerd en soms zelfs wordt afgestoten. Niet uit domheid, maar uit onbevangenheid. Men stelt vragen die wij, als volwassen gewoontedieren, al lang niet meer stellen. Heeft de maan wel een achterkant? Heeft Socrates ooit bestaan?

Hoewel we allemaal op de schoolbanken hebben gezeten, hebben we er geen idee van, hoe ingewikkeld een leerproces wel in elkaar steek. Het gaat om veel meer dan verzwelgen en op het juiste moment weer uitspuwen.

Het assimileren van leerstof is, in de visie van Jean Piaget, tegelijk ook een strijd met die leerstof, én met de (altijd min of meer autoritaire) schoolomgeving, én met de programma’s, én met de leerkracht, jawel. Alles wordt geproblematiseerd, iets waar pubers uiteraard goed in zijn. Soms worden de pupillen echt “slimmer” dan de leerkracht, denk maar aan de informaticalessen. Pijnlijk, maar anderzijds ook een hoopvol teken.

Tussen de 12 en de 18 jaar, na het verwerven van een basis en vóór de eigenlijke beroepsvorming, al dan niet via univ, voltrekt zich zo de chemie van het individu dat grenzen aftast, de wereld problematiseert, de traditie in vraag stelt, zijn relatie met de gemeenschap definieert, en vooral zichzelf ontdekt.  Menswording dus,- ooit heette dat humaniora. Per definitie, en volgens de Europese Verlichtingsfilosofie, toch iets waar niemand van uitgesloten hoeft te worden.

Innovatie: hier brandt de lamp

Het gevaar van een al te snelle beroepsopleiding –en dat geldt evenzeer voor de bouwvakker als de kernfysicus- is vandaag het verlies van het overzicht en de fragmentarisering van de kennis. De school, als menselijk confectieatelier en diplomafabriek, is achterhaald. Zelfs het begrip “carrière” op zich, als een lineaire loopbaan in één discipline, is niet meer toereikend om een kenniseconomie van de 21ste eeuw aan te kunnen. We gaan naar een tijdperk van levenslang leren, maar ook van uitwisselen, herbronnen, muteren. Tuiniers die wiskunde gaan studeren, en fysici die eindelijk in een garage eens gaan kijken hoe een auto echt in elkaar zit.

Het klaarstomen van vakidioten is vandaag dan ook een volstrekt anachronisme,- het is eigenlijke een vroeg-19de eeuwse opvatting van opleiding, overeenkomstig de productiesystemen van de eerste industriële revolutie: bandwerk, een strenge fabriekshiërarchie, strikte afbakening van competenties, waarbij de laagste-in-stand, de arbeider, een ongeschoold verlengstuk van de machine was. Het was een echo van de middeleeuwse standenmaatschappij, met dien verstande dat de boeren werden getransformeerd tot een industrieel proletariaat.

 Als we zo voortboeren, is Vlaanderen niet alleen een regio zonder intellectuele creativiteit, maar ook het land waar niet één dakgoot nog recht hangt.

Vanaf 1850 wordt wetenschappelijke innovatie een prioriteit en eisen de uitvinders hun plaats op, met Thomas Alva Edison als allerbekendste. Maar Edison was een autodidact, een ongeletterde krantenventer die ooit eens een geïmproviseerd labo in een lege treinwagon de lucht deed invliegen. Toen al bleek het onderwijssysteem achterop te hinken, niet alleen door de sociale ongelijkheid, maar ook simpelweg omdat het systeem met dit soort losbandige creatievelingen geen raad wist.

Vandaag staan we opnieuw voor de enorme uitdaging van een verouderd industrieel apparaat en een hinkende kenniseconomie. Met het gevaar dat we kostbare hersencellen gaan verspillen,- het verhaal van de lamp onder de korenmaat. “Innovatie” is het toverwoord, maar niemand weet goed waar het voor staat. Ik zal, me baserend op pedagogen als Piaget, er een duidelijk antwoord op geven: innovatie gaat over intellectuele én materiële verversing van structuren, mensen, ideeën, apparatuur, infrastructuur,- en dat allemaal min of meer tegelijk. Een stille revolutie dus. In een onderwijssysteem van gescheiden vaten, waar psychologische koffiedikkijkers al op 12-jarige leeftijd “weten” welk vlees ze in de kuip hebben, zullen de Einsteins en de Edisons nooit meer doorbreken.

Transdisciplinariteit: Latijn in de keuken

Het is dus kwestie om de maatschappelijke, wetenschappelijke, technologische – en waarom niet: ook culturele- renaissance voor een stuk in de open school zelf te laten plaats vinden, als een laboratorium dat dus ook wel eens in de lucht kan vliegen.

Een, wat disciplines en domeinen betreft, “brede school” heeft het voordeel dat het kennisuniversum horizontaal kan geëxploreerd worden en ontdekkingstrajecten stimuleert. Met alle botsingen en confrontaties vandien. In gewone mensentaal: laat de bolleboos ook maar eens een auto uiteen halen, wie weet wat hij vindt. En laat die tot ‘vakman” gepredestineerde kok proeven van het Latijn, het zal de filologen misschien verrassen. Alleen op die manier kunnen we het fatale “watervalsysteem” (met het ASO aan de top en het “beroeps” onderaan) keren.

Ik ben dan ook sterk voor een inbedding van bv. het deeltijds kunstonderwijs (muziek, plastische kunsten) in het lager en middelbaar. Het wegnemen van de tussenschotten, zoals dat heet, moet het de pupillen mogelijk maken om over het muurtje te kijken en uit de fameuze box te denken. Iets wat men “transdisciplinariteit” noemt.

Dat is uiteraard nog wat anders dan leerlingen van het TSO en het ASO samen op de koer laten spelen, zoals minister Pascal Smet het voorstelt. Het gaat om uitwisseling en grensoverschrijdend denken. Kinderen en jongeren zijn van nature transdisciplinair, maar de structuren willen niet mee. Ze ruiken naar ouderdom en grijsheid.

Het huidige akkoord over de onderwijshervorming is een (voorlopig) pact tussen partijen, maar gaat niet over pedagogie en onderwijsfilosofie. Het eigenlijke debat moet dus nog beginnen. Maar ondertussen staan de elitescholen al klaar om de bollebozen op te vangen en klaar te stomen tot een nieuwe generatie van wereldvreemde hoofdarbeiders, CEO’s, ingenieurs met twee linkerhanden, juristen die in een toga geboren lijken, en die ondertussen nauwelijks nog een vakman vinden om hun dakgoot te repareren. Laat staan dat ze het zelf zouden kunnen.  Als we zo voortboeren, is Vlaanderen niet alleen een regio zonder intellectuele creativiteit, maar ook het land waar niet één dakgoot nog recht hangt.

 http://visionairbelgie.wordpress.com/2013/06/06/de-school-laboratorium-of-confectiefabriek/