Ludwig van Beethoven – Triple Concerto in C major, Op. 56

klassische-musikHet Concerto voor viool, cello en piano in C groot, Op. 56, is beter bekend als tripelconcerto. Het werk is in 1803 gecomponeerd door Ludwig van Beethoven en in 1804 gepubliceerd onder Breitkopf & Härtel. De keuze voor drie solo instrumenten maakt dit concerto het enige concerto dat Beethoven ooit geschreven heeft voor meer dan één solo instrument.

Anton Schindler, biograaf van Beethoven, beweerde dat het tripelconcerto geschreven is voor de koninklijke leerling van Beethoven: de aartshertog Rudolf von Habsburg-Lotharingen. De aartshertog die een volwaardige pianist en componist werd door Beethovens onderricht, was nog maar in zijn tienerjaren en het lijkt aannemelijk dat het Beethoven zijn strategie was om een opzichtig maar relatief gemakkelijk pianodeel te schrijven dat geflankeerd werd door twee meer ervaren, volwassen solisten. Er is echter geen verslag dat Rudolf het werk ooit heeft uitgevoerd. De ‘openbare’ première was pas in 1808, op de zomer “Augarten” in Wenen. Wanneer het gepubliceerd werd, droeg het een opdracht voor Prince Franz Joseph Maximilian Fürst von Lobkowitz.

Het concerto is verdeeld in drie delen:

  1. Allegro
  2. Largo (attacca)
  3. Rondo alla polacca

Het eerste deel bestaat uit brede toonladders die in een matig marstempo gegoten zijn. Het omvat zowel decoratieve solo passages als ontspannen herhalingen, variaties en uitbreidingen van diverse thema’s. Het gemeenschappelijke kenmerk is een gestippeld ritme (kort-lang, kort-lang) dat een sfeer van elegantie en pracht en praal veroorzaakt. In dit deel, net zoals in de andere delen, begint de cello met het eerste thema. Ongewoon voor een werk van deze omvang begint het eerste deel rustig met een geleidelijke crescendo tot de expositie, met het hoofdthema dat later geïntroduceerd wordt door de solisten. Een andere bijzondere eigenschap is de expositie die moduleert naar a mineur in plaats van naar de verwachte G majeur.

Het trage deel in As majeur, is een grootschalige introductie naar de finale, die volgt zonder pauze. De cello en viool verzorgen het melodische gedeelte terwijl de piano discreet begeleid.

Dramatisch herhaalde noten brengen het stuk in het derde deel, dat een polonaise is, een embleem van aristocratische mode tijdens de Napoleontische tijd, dat dus overeenstemt met het “beleefde entertainment” dat heel dit concerto kenmerkt. Het bolero-ritme, dat ook kenmerkend is voor een polonaise, is te horen in het centrale kleine deel van het laatste deel.