Dr. Borms en het Aktivisme – ook dit was de Eerste Wereldoorlog

Naar aanleiding van de opening van de 46ste tentoonstelling in het Bormshuis op 20/09/2014 vindt u hieronder de tekst van de gastspreker Joost Vandommele.

Het aktivisme en de zelfstandigheidsgedachte in Vlaanderen

‘August Borms en het aktivisme’. Weinigen zullen het aandurven dit onderwerp evenwichtig te behandelen. Wie een beetje empathie opbrengt, wordt wellicht meteen in het Duitse kamp geplaatst. Men doet maar! Eerst en vooral hebben we vandaag nog steeds af te rekenen met de enorme antipropaganda die vooral de Britten tijdens en na WO I via hun uitgekookte propagandadienst het zgn. Wellingtonhouse over de Duitsers hebben uitgestort. Zo leed de keizer aan wel 10 kwaadaardige kwalen en was hij als perverse biseksueel zowel verslingerd op mannen als op vrouwen; uiteraard was hij ook krankzinnig. Het hoeft geen betoog dat het aktivisme, dat uit de hand at van een regime dat massaal vrouwen en kinderen aan de bajonet gespiesd had, ook in deze desinformatie deelde. Uiteraard deden de Belgische diensten en media er nog hun schepje bovenop. De Duitsers stonden propagandistisch nergens tegenover de Britten: ze slaagden er o.m. niet in hun Flamenpolitiek te internationaliseren en te promoten terwijl de Engelsen vanaf de aanvang van de oorlog ‘poor little belgium’ met veel succes wisten te verkopen. Zie maar wat er thans wordt uitgegeven over WO I; al deze uitgaven zijn min of meer in hetzelfde bedje ziek… De nuance die wij trachten na te streven door o.m. te stellen dat ál de betrokken imperialistische, weinig scrupuleuze regimes voornamelijk goed op mekaar geleken – veel meer dan ze van mekaar verschilden -, dat hun leiders bijna allemaal familie van mekaar waren en de schuld voor de grote catastrofe hoe dan ook een gedeelde schuld was. Je kunt uiteraard discussiëren over de precieze verhoudingen. Heeft het stellen van de schuldvraag voor deze catastrofe überhaupt zin? Ik denk dat deze oorlog in sé het uitbreken was van de groeipijnen van het industriële kapitalisme dat zich de decennia daarvoor razend snel ontwikkeld had plus de bijkomende geostrategische motieven en ten derde de nog openstaande rekeningen tussen de diverse staten en het domino-effect van de bondgenootschappen. De oorlog was op zich al wreed genoeg om er 100 jaar later nog eens de overdrijvingen van de propaganda – op de kap van de onmondige slachtoffers; bij alle partijen de kleine man – nóg eens te moeten bijnemen…

Tot voor enkele decennia werd het aktivisme nochtans door historici als Elias en Willemsen nog vrij welwillend behandeld. Sedert de school van Lode Wils, de Schaepdrijver etc. heeft het officiële België terug de puntjes op de i gezet. Het aktivisme is immers, meer dan de Frontbeweging, het antecedent geweest van de Vlaamse onafhankelijkheidsgedachte en van de fundamentele onverzoenlijkheid tussen Vlaanderen en België. Jozef Simons stelde terecht: ‘de aktivisten hebben in Vlaanderen neergelegd: het ferment der zelfstandigheidsgedachte.’ In feite is élke historiografie over het aktivisme dus in de eerste plaats een ideologische kwestie en het is bijgevolg dan ook normaal dat de Belgische officiële geschiedschrijving er hoog op inzet. Minder normaal is dat men de ideologische vooringenomenheid als ‘wetenschappelijk’ verpakt en dat vele belangrijke nuances zoek zijn geraakt. Ook de chronologie van de feiten vnl. betreffende de wederzijdse beïnvloeding van Flamenpolitik en aktivisme wordt meestal moedwillig doorheen gehaspeld. Op de voorstelling van de biografie van Victor Brunclair enkele maanden geleden, zei professor Bruno De Wever dat het Duitse bezettingsbestuur tijdens WO I was zoals dat onder de nazi’s maar zonder Jodenvervolging…nogal kort door de bocht… Zoals hij op het colloquium over Tony Herbert ook verklaarde dat bij de Bormsverkiezing de mensen eigenlijk niet voor Borms gestemd hebben. Ik beweer niet dat ik bij deze mensen niets geleerd heb – het zou daar nog aan mankeren – maar je moet hen lezen zoals Vlaams nationalisten in de tijd van Manu Ruys De Standaard lazen: de pure informatie eruit filteren en inpassen in de eigen analyse. Dit laatste heb ik vooral sedert het opstarten van het René De Clercqmuseum in diens geboortehuis in Deerlijk zo’n 25 jaar geleden dan ook gedaan. Ten slotte voeren zij – begrijpelijk – ook een louter legalistisch discours, terwijl voor ons de wet – toch wat deze materie betreft – eerder als obstakel fungeert. Men benadrukt toch ook niet dat 1830 een volstrekt onwettelijke gebeurtenis was of dat de Ieren hun onafhankelijkheid op een onwettelijke manier hebben verkregen en laat ons nog zwijgen van de arbeidersbeweging die in haar opgang ook niet anders kon dan hier en daar de wet negeren. Zegt ‘De Internationale’ niet o.m. de wet is logen?

Mijn grootvader, René De Clercq en Borms waren sedert hun studentenjaren sterk bevriend. Ze waren beide atheneumleraar Germaanse talen, de ene in Gent, de andere in Antwerpen. Als romantici bij uitstek, is hun evolutie naar en tijdens het aktivisme merkwaardig parallel verlopen. Een bepaald aantal van hun leerlingen zou ook in het aktivisme terechtkomen…Eigenlijk waren Borms en De Clercq de eerste flaminganten met naam die tot het aktivisme toetraden… Zij evolueerden van Vlaamsgezinde Belgen naar het radicale Jong Vlaamse standpunt maar wel steeds met oog voor de belangen van het hele aktivisme. ‘Jong Vlaanderen’ stond voor het eerste compromisloze anti-Belgische aktivisme dat in oktober 1914 in Gent ontstond, vooral onder impuls van ds. Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard. Die lijnde, met zijn calvinistische opleiding en rechtlijnigheid, de dingen compromisloos af. Hij weigerde zelfs de naam ‘België’ ook maar uit te spreken en verving het consequent door een blatend ‘bè’. Domela wist het toen al: ‘Belgien in jeder Gestalt ein Phantom oder ein Feind!’ Het is duidelijk dat men thans Domela, De Clercq en Borms, achtereenvolgens de stichter, de dichter en het latere symbool van het aktivisme, als romantische idealisten, zgn. overgevoelige Schwärmer (dwepers) graag op de korrel neemt en belachelijk maakt. Zij waren inderdaad geen politici en misten dus elke zin voor enige berekening, strategie en timing. Precies het gemis ervan maakte deze dilettanten geen partij tegen de Duitse (en Belgische) beroepsdiplomaten –politici en kaders. Maar zou dát niet precies de reden zijn waarom wij hen graag zien? In ieder geval zijn het precies dát soort mensen die de Vlaamse kar die m.i. sedert het 3de kwart van de 19de eeuw in het diepste dal ooit zat, terug in gang gezet hebben, richting bergop. Men wil hen graag als slaafse, hondstrouwe handlangers van de Duitsers voorstellen. Toch waren ze alle drie gesteld op vrijheid (cfr. de kerels van Vlaanderen en de Friese leuze leaver dea as slaef (liever dood dan slaaf)). Ze liepen zeker niet aan de leiband… cfr. Domela die op 21 oktober 1915 door de Politische Abteilung nog maar net van de stoep van de Keizer kon geplukt worden toen hij op het punt stond hun plannen te doorkruisen… De Gentse Jong Vlaamse aktivisten, waaronder Domela, zogezegd door de Duitsers zelf in het leven geroepen, beschikten aanvankelijk niet over de knowhow hoe ze efficiënt met de Duitse beslissingscentra in contact moesten treden! De grootste verdienste van iemand als Domela is wel dat hij bij een aantal mensen de vrees wegnam voor de Belgische autoriteiten om voor hun Vlaams gedacht uit te komen en zich daadwerkelijk te engageren…

Wat je ook van moderne wetenschappelijke teksten in handen krijgt. Elke natievorming, nationalisme en zeker de Vlaamse Beweging wordt negatief geconoteerd als door de nationalisten zelf uitgevonden constructies, opgehangen aan een geïdealiseerd, gemythologiseerd verleden. Dit natiebeeld is zogezegd gesloten, statisch, uitsluitend, raciaal-biologisch én per definitie potentieel gewelddadig door het creëren van een vijandsbeeld. Het verafschuwde wij/zij-denken mag dan uiteraard wel tégen de flaminganten worden gebruikt… Bovendien wordt alles in de achteruitkijkspiegel beoordeeld met actuele normen, een enorm superioriteitsgevoel, rücksichtloos en – vooral – mét achterafkennis van uitwerking en gevolgen.

Stel dat je de Vlaams nationale burgemeester van Antwerpen, die ook historicus is, zou vragen deze tentoonstelling in zijn eigen stad te komen openen of dit voorwoord te schrijven? 1) Zou hij (durven) komen? 2) Wat zou hij zeggen? Want hij zou door heel België gewikt en gewogen worden op elk woord…

Ik denk tegen de historische goedgemeente in dat bv. het aktivisme, met al zijn fouten en gebreken, een logisch gevolg was van de voorgaande Vlaamse Beweging of liever van de radicale vleugel ervan en een noodzakelijke fase in de ontwikkeling van die beweging geweest is. Om in te schatten wáár we vandaag staan en waarom we daar staan, is wat meer empathie en begrip op zijn plaats. Dit geldt zowel voor ons als voor tegenstanders… Met beschuldigingen en scheldpartijen komt niemand immers verder. Hoe dan ook: enige kentering in deze evolutie naar meer ‘gecontroleerde’ geschiedschrijving is er jammer genoeg nog niet in zicht! Intussen zijn wat het aktivisme betreft, bepaalde Nederlandse historici zoals Pieter van Hees of niet-historici zoals Daniël van Acker of Matthijs De Ridder het interessantst…

De kern van de discussie over het aktivisme is het ontstaan ervan: was het een Duits-Nederlands importproduct of gewoon een logische ontwikkeling van vooroorlogs Vlaams radicalisme? Volgens de officiële geschiedschrijving werd het bijna sacraal onschuldige België, de liberale, welvarende ideaalstaat, laffelijk overvallen door Duitsland dat zich hier al lang op voorbereid had. In België zélf vonden de Duitsers bij een klein deel van de Vlaamse beweging mensen die wilden collaboreren, natuurlijk om er zélf beter van te worden de zgn. ‘zaktivisten’. Wat dit laatste betreft mag er ook wel één en ander gerelativeerd worden: De Clercq had volgens Armand Wullus de hoogste collaboratiewedde (o.m. omdat hij voortdurend moest reizen in Vlaanderen, Nederland en Duitsland) nl 9.000 B FR en dat terwijl het Belgische boegbeeld kardinaal Mercier tijdens WO I 25.000 B fr./ jaar opstreek!

In Duitsland waren er voor de oorlog inderdaad enkele zeldzame Flamenfreunde actief, die meestal echter teveel Duitser waren om de Vlaamse toestanden écht te begrijpen… Het Duitsland geschapen door Bismarck zat trouwens ook niet bepaald te wachten op enkele miljoenen katholieken en een sterke sociaal democratie, die als desintegrerende elementen voor het Reich werden beschouwd. Het zelfde gold ook voor Nederland: de politieke Groot-Nederlandse droom zou om precies diezelfde reden een illusie blijken… De Vlaamse beweging had in 1897 ondubbelzinnig élke pan Germaanse avance afgeslagen onder het motto: wij zijn Germanen maar geen Duitsers! Initiatieven zoals het maandblad Germania bleven beperkt en strandden na enkele jaren…Eigenlijk waren onze streken al sedert 843 betwist gebied tussen Frankrijk en Duitsland. Het stond trouwens in de sterren geschreven dat bij een nieuw conflict het slagveld weer eens bij ons zou liggen. Het bestendige historisch, democratisch, cultureel, moreel en economisch deficit van de Belgische staat tegenover de Vlaamse meerderheid van de bevolking, dat als reactie de Vlaamse beweging had doen ontstaan, kon voor de Duitsers nu eventueel als rechtvaardiging dienen om het land te bezetten. Het mag nog eens onderstreept: de Vlamingen werden als ‘vreemdelingen behandeld in eigen land’, zo verwoordde een pamflet op de Gentse Wereldtentoonstelling in 1913, een toestand, die overigens – niet onbelangrijk! – door het grootste deel van de Vlamingen als normaal werd beschouwd. Veel aantoonbare wettelijke achteruitstelling zoals in het apartheidssysteem was er wel niet omdat er vrijheid van taalgebruik was maar in onderwijs, leger, bestuur werd in Vlaanderen een vorm van tweetaligheid aangehouden. Het voornaamste probleem was de diepe minachting en de discriminatie in de praktijk waarvan de Vlamingen en hun taal het slachtoffer waren. Precies omdat de Belgische staat tegenover een groot deel van zijn bevolking tekortschoot, heeft zij aan Duitsland de kans geboden om een latent ongenoegen bij de Vlamingen uit te buiten. Uiteraard ging het hem voor de Duitsers niet om het Vlaamse volk; o.m. het bezit van de Vlaamse kust als mogelijke springplank naar Engeland was één van de echte, belangrijke oorlogsdoelen. De gegarandeerde neutraliteit van België van 1839 was voor het Duitse imperialisme overigens zo min belangrijk als destijds de onafhankelijkheid van Transvaal en Oranje Vrijstaat een hinderpaal geweest was voor de Britse hebzucht…

Het staat eveneens als een paal boven water dat Flamenpolitik en Aktivisme zich volledig gescheiden hebben ontwikkeld. Noch op de Gentse wereldtentoonstelling in 1913 waar men geen contact zocht met de radicale flaminganten, noch in de archieven van de Duitse ambassade in Brussel is er enig spoor van de voorbereiding van een Flamenpolitik te vinden. De Duitse legers die Vlaanderen binnenvielen, hadden geen enkel besef van het volkskarakter, laat staan van een Vlaamse beweging. Bovendien kwam de Flamenpolitik nogal aarzelend en traag van de grond, duidelijk niet gesteund op een ‘gründliche’ voorbereiding. De eerste aktivistische kern, Jong Vlaanderen ontstond trouwens niet in het gebied van de Zivilverwaltung in Brussel waar de Flamenpolitik, gedicteerd door de regering uit Berlijn werd uitgevoerd, maar in Gent, in het hermetisch afgesloten Etappengebiet waar de militairen de plak zwaaiden en kanselier Bethmann niets te zeggen had. De eerste Vlaams voelende militairen: Hauptmann Hermann Wirth en General der Kavallerie Wolfgang von Unger, kwamen pas op de proppen maanden nadat de beweging was opgericht… Zelfs dominee Domela, volgens sommigen al in Duitse dienst vóór de oorlog, zou een slecht Duits agent geweest zijn wegens té ondiplomatisch, té onvoorzichtig, té eigengereid en te weinig discreet. Hij zou de Flamenpolitik daardoor trouwens eerder schaden en ‘kaltgestellt’ worden. Overigens was Domela totaal verrast door het uitbreken van de oorlog. Hij bevond zich toen overigens niet in Gent maar in Den Haag. De fameuze verklaring van Freiherr von der Lancken, die in de Politische Abteilung van de Zivilverwaltung in Brussel propaganda, censuur en taalbeleid onder zich had, dat de Flamenpolitik ‘een improvisatie’ geweest is, klopt wel degelijk. Het recruteringsprofiel dat men in Duitsland vereiste voor een medewerker bij de Zivilverwaltung in Brussel, vermelde vooral een goede kennis van de Franse taal…

Een échte nieuwigheid tegenover het vooroorlogse flamingantisme was de anti-Belgische houding. Behalve de principiële anti-Belg Domela en misschien Van Oye en enkele jongeren van De Bestuurlijke Scheiding waren álle (toekomstige) aktivisten tot dan toe zeer trouwe Belgen zoals René De Clercq en Borms. De eerste schreef een hele bundel patriottistische gedichten, Borms schreef in De Vlaamsche Gazet van 14 augustus 1914: De Vlaming toont zo aan zijn broeder de Waal, hoe uit de liefde tot zijn aangebeden Vlaanderen, tevens een diepe gehechtheid aan ‘t Belgisch Vaderland gegroeid is; hij bewijst met heldendaden, dat zijn apostelen het goed voor hadden, toen zij in hem stamtrots en eigenwaarde opwekten en hem het Vlaamse Evangelie brachten, dat onder andere bevat: ‘Wij willen noch Fransen noch Duitsers worden! Wij willen ons zelf zijn! Vlamingen, strijdt dus voort met leeuwenmoed. Doet u gelden op het slagveld en overal, zodat onze regeerders na de oorlog moeten bekennen: Het Vlaamse volk is nog steeds een heldenras! Zo een schoon en waardig volk verdient zijn volle recht! En als eerste beloning voor zijn dapperheid en trouw, schenken wij het de Gentsche Hogeschool.’ Alle flaminganten schaarden zich zonder onderscheid achter de proclamatie voor de verenigde kamers van Albert I dd. 4 augustus 1914 die o.m. opriep tot communautaire Godsvrede. .’De Vlamingen als gewoonlijk, goed van aard en immer toegevend waren het daarover allen eens en onze Vlaamsche werkingen werden tijdelijk opgeheven’. Veelbetekenend trokken de meest radicale flaminganten,. zoals de Merksemse Groeningerwachters, onder het goedkeurend oog van hun voorman August Borms als vrijwilliger naar het front. De radicale loyauteitsomslag tegenover België (door de tegenstanders zondermeer en gemakkelijk als ‘verraad’ bestempeld) werd m.i. in zijn diverse aspecten nog te weinig bestudeerd. Ik vergelijk de toestand van de Vlaamse beweging in 1914 graag met een verbrandingsmotor: in de (Vlaamse) ontploffingsruimte lag er sedert 10 jaar een uiterst ontvlambaar gas zich op te persen. Er bestond al enige taalwetgeving maar als de mentaliteit (van de machthebbers) niet mee evolueert en de praktische afdwingbaarheid veel te wensen laat, ontstaat een sfeer van permanente frustratie, ongeduld, wantrouwen tegenover meer gematigden etc. Bovendien zag de Vlaamse beweging, die stilaan een massabeweging geworden was, in de Belgische parlementaire ruimte weinig kans voor verdere verwezenlijkingen; Wij wijzen op de mislukking van Van Cauwelaerts Vlaamse meerderheidsstrategie aanvang 1913 voor de eis van Vlaamse regimenten, een thema dat tijdens de oorlog de achillespees zou blijken te zijn die de Frontbeweging zou uitlokken en het afketsen van de eentaligheid in het onderwijs in Vlaanderen aanvang 1914. Deze mislukkingen lagen ook mede aan de grondslag voor het toenemende antiparlementarisme binnen de Vlaamse Beweging. M.a.w. élke vonk kon dit samengeperst gas tot ontploffing brengen… De aktivistische omwenteling was dus de ontknoping van een evolutie die zich al enkele jaren voltrok. Het aktivisme ontstond trouwens ook uit pure verontwaardiging bv. Borms die reageert n.a.v. brieven die hij van achter de IJzer kreeg o.m. van August Willekens die hem wezen op vele anti-Vlaamse wantoestanden in het veldleger. Willekens voegde er ook een haatdragend artikel bij uit de (in)fameuze Franstalige emigrantenpers. Borms reageerde hierop in een fameus artikel ‘Vlamingen waakt’ (Handelsblad van Antwerpen dd. 23 januari 1915), de start van het Antwerpse aktivisme. Bijna álle aktivisten doorliepen het volgende parcours: a) onvoorwaardelijke trouw aan België b) voorwaardelijke trouw aan België (bij Borms merk je deze fase al in embryonale vorm in het geciteerd artikel van 14 augustus 1914; bij De Clercq is dat pas in de zomer ‘15) c) de vlucht vooruit en anti-Belgisch. Overigens meldde het eerste rapport van de Politische Abteilung op 14 mei 1915 ‘dat de Vlamingen niet durfden collaboreren uit schrik voor de Fransgezinde terreur’… Vergeten we immers niet dat niettegenstaande de harde militaire bezetting de traditionele franskiljonse machthebbers nog steeds aan zet waren. Zij werden bovendien gediend door de omstandigheden. België kon al sedert mensenheugenis niet in de eigen voedselvoorziening voorzien. In volle oorlog hadden de hoogste Duitse autoriteiten met Groot Brittannië een akkoord bereikt dat neutrale Amerikaanse schepen door de blokkade mochten met voedselhulp, die uiteraard alleen voor de burgerbevolking bestemd was. De verdeling van die Amerikaanse voedselhulp gebeurde exclusief door de franskiljonse elite en de kleurpartijen hetgeen hun extra macht en moreel gezag gaf…Ook het Belgisch gerechtelijk apparaat functioneerde gewoon verder, denken we aan Borms’ arrestatie op 8 februari 1918!

Een vaak onderschatte kanalisator van het aktivisme zijn de gebeurtenissen in de zomer 1914 in Zuid Afrika waar de Britten de Boeren dwongen een militaire rol te spelen in het overmeesteren van Duits Zuid-West Afrika. De Boerenoorlog met zijn 27.000 vrouwen en kinderen gedood in Britse concentratiekampen, lag toen nog vers in het geheugen. De Boeren rebelleerden in augustus 1914 o.l.v. Christiaan De Wet en generaal Koos De la Rey. Deze laatste werd op 14 september door de Britten doodgeschoten. Veel ophef zou de executie van Jopie Fourie maken op 20 december. Deze had tot het vuurpeloton gezegd: Hulle moet tog nie in mij gesig skiet nie. Ek het ‘n groot Afrikaner hart, daar is genoeg plek om op te skiet.

 

Een ander niet onbelangrijk aspect in de groei van het aktivisme is de mogelijke internationalisering van de Vlaamse kwestie. In de loop van 1917 gonst het van geruchten over vredesonderhandelingen en een mogelijke ‘vrede door vergelijk’. De Duitsers spiegelen de aktivisten voor dat de Vlaamse kwestie op zulke conferentie zal behandeld worden en als één van de pasmunten kan dienen. Dit schept geweldige illusies bij de aktivisten. De Duitsers willen voor hun streven een tastbare vertegenwoordiging wat leidt tot de oprichting van de Raad van Vlaanderen op 4 februari 1917 en de fameuze reis naar Berlijn op 3 maart van hetzelfde jaar van een afvaardiging van de Raad met o.m. Borms. Het uitlekken van deze reis naar het grote publiek, zet het aktivisme op de kaart. Laten we wel wezen: het internationaliseren van de Vlaamse kwestie is volledig mislukt. Duitsland heeft nooit het beeld van een door België mishandeld Vlaanderen kunnen promoten. Het door Engeland gelanceerde ‘poor little Belgium’ werd daarentegen wereldberoemd…

Het grootste probleem voor het aktivisme en de aktivisten was echter de voortdurende grote spreidstand die ze moesten aannemen tegenover enerzijds de enorme noden van de gewone Vlaming, veroorzaakt door een harde Duitse bezetting (opeisingen, voedselrantsoenering, dwangarbeid etc.) en anderzijds de Duitsers en het Duitse belang waaraan ze hun lot gekoppeld hadden. Uiteraard werden alle ongemakken door de Belgicisten, die niet zelden zelf op allerlei manieren speculeerden, handig in de schoenen van de aktivisten geschoven, zodat die nog meer gehaat werden dan de Duitsers zelf. De aktivisten waren zich terdege bewust van het feit dat ze hoog spel speelden maar het stellen van een daad (= het letterlijke aktivisme (slaat met de daad!)), werd op de duur het belangrijkste nl. het vastleggen van een historische referentie bv. door het uitroepen van de Vlaamse onafhankelijkheid op 22 december 1917! Overigens kwam deze verklaring de Duitsers niet goed uit. Wij denken hier aan Ludendorff die in een brief van 29 november 1917 aan minister van Binnenlandse Zaken von Kühlmann, protesteert tegen de zijn inzien té verregaande tegemoetkomingen van de Politische Abteilung van het bezettingsbestuur aan de Vlamingen. De beslissende invloed moest, aldus Ludendorff, bij Duitsland blijven omdat de Vlamingen politiek nog niet rijp waren. In december wordt Ludendorff gesust met een antwoord dat de aktivisten niet meer dan een ‘beratenden Anteil an den Landesgeschäften’ zouden krijgen. Borms en De Clercq die in de gebeurtenissen van 22 december de hoofdrol speelden, wisten dit terdege. In de recente biografie van Victor Brunclair, oudleerling van Borms, legt auteur Dieter Vandenbroucke zeer goed het verband tussen de betekenis van het stellen van de daad in het aktivisme en het expressionisme in de kunst, beide bewegingen ontwikkelden zich overigens gelijktijdig en gelijkmatig. De aktivisten legden, in hun zoektocht naar democratische legitimatie, merkwaardig genoeg de parallel met 1830 en vonden dat zij relatief op een grotere aanhang steunden dan de opstandelingen van 1830… Democratisch gesproken hadden de aktivisten zeker een probleem maar je ziet dat ook vandaag bij een sterke aanhang van de V-partijen precies ook geen onafhankelijkheid voor Vlaanderen in het verschiet ligt… Hoe dan ook vonden zij dat het Vlaamse volk té diep gezonken was om aan zijn eigen bevrijding te kunnen meewerken. Leo Picard formuleerde het als volgt: ‘de ware democraten zijn zij die, ondanks den onwil des volks, het de baan der toekomstige grootheid opstuwen’. De jonge Victor Brunclair vergeleek de Vlamingen in 1916 met tegenstribbelende kinderen bij een noodzakelijke en deugddoende wasbeurt. Men vergelijkt de aktivisten overigens nogal eens met een verzameling officieren zonder soldaten… Voor de Duitsers zou het lot van Vlaanderen simpelweg afhangen van de ‘omvang van de Duitse overwinning’. Eens de aktivisten in de Duitse fuik vastzaten, was hun lot aan dat van Duitsland verbonden. Meer en meer koesterden zij illusies: a) bij elk Duits succes of bv. de Russische revolutie b) over de Duitse betrouwbaarheid en onbaatzuchtigheid c) in de mogelijkheid om de Vlaamse zaak te internationaliseren (Versailles; de Amerikaanse president Wilson die het had over het recht van de kleine volkeren) d) in hun hoop dat hun verwezenlijkingen niet ongedaan konden worden gemaakt e) in hun geloof dat ze samen met de Vlaamse frontsoldaten amalgaam zouden kunnen maken en hun verwezenlijkingen verdedigen of dat de frontsoldaten hun en hun goederen zouden verdedigen.

 

Een andere, niet onbelangrijke motivatie voor het aktivisme was een dreigende hardvochtige restauratie van het eentalige België bij een geallieerde overwinning, m.a.w. een terugschroeven van álle summiere verworvenheden.

Ik wil de tragische component van het aktivisme graag illustreren met de volgende anekdote. Jullie weten dat aktivistische voormannen geregeld het modelkrijgsgevangenkamp van Goettingen bezochten, het kamp dat de intelligentsia en de weermacht zou moeten leveren om het autonome Vlaanderen op poten te zetten. Het bezoek van Borms in mei en juli 1917 viel in goede aarde maar op 17-18 november van datzelfde jaar bezocht ook De Clercq het kamp en de bijkampen. Zijn bezoek was tot de puntjes voorbereid en moest tot een hoogtepunt leiden al gold het een Koninklijke ontvangst… Er werd toneel gespeeld, bloemen neergelegd en alles werd gefilmd (spijtig genoeg is deze film blijkbaar verloren gegaan). Het hoogtepunt, waarnaar duidelijk was opgebouwd, moest een speech van De Clercq worden waar die de zgn. ‘grote boodschap’ zou verkondigen. De Clercq suggereerde in zijn betoog een nakende invrijheidstelling van krijgsgevangenen die meer dan 3 jaar vast zaten. Dit kaderde in geheime onderhandelingen tussen centralen en geallieerden over een gebeurlijke uitwisseling van krijgsgevangenen. Uiteraard was dit in essentie een zaak tussen de militaire overheden, waar de Duitse burgerlijke overheid, die het aktivisme patroneerde, niets in te vertellen had…Uiteindelijk ging de deal niet door. De Clercq, die als bevlogen dichter wel zijn kwaliteiten had om mensen te begeesteren, was echter geen diplomaat en had duidelijk zijn hand overspeeld met als resultaat een diepgaande malaise in de kampen! Waar het de bedoeling was de Vlaamsgezinde gevangenen verder aan het aktivisme te binden en te verplichten, had hij ze afgestoten ! Borms vertrouweling, Cyriel Rousseeu moest na De Clercqs vertrek de balen keren… Dit illustreert ten volle de onmacht en de politieke onhandigheid die het aktivisme in grote mate kenmerkt. Ondanks de titel van gevolmachtigde van Marine, Telegraaf, Spoorwegen en Posterijen, had De Clercq niets te vertellen. De bevoegdheden van hem en zijn collega’s waren lege dozen… Als je dan ziet dat Borms in juli ‘18 een propagandabezoek bracht aan de Duitse stellingen bij Ieper en De Clercq in september bij Laon, om zich te vergewissen dat het front (nog) niet was ingestort… Bij dergelijke scènes kun je je natuurlijk wel vragen stellen…

Ik zou nog 2 lessen willen trekken uit het aktivistische avontuur: ten eerste wil ik als bestuurslid van het Priester Daensfonds onderstrepen dat de aktivisten op socio-economisch vlak grotendeels de Daensistische principes kopieerden. Anders dan het huidige Vlaams nationalisme huldigden zij het Daensistische leitmotiv: ‘zorg voor de kleintjes, de grote zorgen wel voor zichzelf’. Overigens was het uiteindelijk steeds het kleine Vlaamse volk dat de Vlaamse taal en cultuur heeft bewaard en doorgegeven; de hogere standen waren steeds tot collaboratie en uitverkoop bereid… Ten tweede was het aktivisme bij uitstek een buitenparlementaire beweging. Het is precies die buitenparlementaire beweging die het vandaag wat laat afweten. Waar de V-partijen nog nooit zo goed scoorden, is het Vlaamse bewustzijn nog nooit zo laag geweest. Ik zie ons geen miljoen Vlamingen mobiliseren om, zoals de Catalanen een mensenketting voor onafhankelijkheid te vormen. Op 30 maart jl waren er maar enkele duizenden Vlamingen in Brussel! Volgens mij moet, zoals in het voetbal, een één twee van de parlementaire en buitenparlementaire beweging voor vooruitgang zorgen. De buitenparlementaire beweging moet immers voor de nodige druk zorgen dat de parlementairen niet té veel in de Belgische draaikolken en drijfzand terechtkomen! Domela wist het immers al: Belgien in jeder Gestalt ein Phantom, ein Feind, eine Gefahr!

 

Om toch even in de authentieke aktivistische sfeer van 100 jaar geleden te komen, wil ik afsluiten met een gedicht van mijn grootvader daterend van 19 mei 1917, op het moment dat hij klaar staat om uit Nederland te vertrekken om zich als propagandist in het aktivisme te gooien. De ‘schaduwen’ staan voor de toenmalige passieven, de lauwe, Belgischgezinde flaminganten:

DE SCHADUWEN

Gij die maar duldend durft te streven,

die strijdende niet strijdend zijt,

gij die maar halvelings kunt leven

en in uw lijdzaamheid niet lijdt.

 

Gij baart het goede, noch het slechte,

noch de gedachte, noch de daad;

gij zijt de schaduw van het echte,

die uitgewist geen sporen laat.

 

En gij ligt laag, ligt voor de voeten

van al wie sterk in ‘t leven staan.

De schaduwen willen niet, zij moeten!

En waar wij treden, zult gij gaan!

 

Soms is het nacht of mist of regen;

dan schijnt gij ver en heen te zijn.

Doch duidelijk tekent gij de wegen,

Als ‘t helder wordt en zonneschijn.

 

Joost Vandommele, september 2014.

 

Beknopte literatuurlijst:

JHJ Andriessen, Keizer Wilhelm II, mythe en werkelijkheid, Aspect, 2007

Lammert Buning, Het strijdbare leven van JD Domela Nieuwenhuis Nyegaard, Vlaming door keuze, Alyernatyf, Buitenpost, 1976

Matthijs De Ridder, Staatsgevaarlik! De activistische tegentraditie in de Vlaamse letteren, doctoraatsthesis UA, 2009

Sofie Deschaepdrijver, De Groote Oorlog, Atlas, 1997

Winfried Dolderer, René De Clercq en Duitsland, uitgegeven voordracht, 1998, Stichting René De Clercq, 2003

Hendrik Elias, Geschiedenis van de Vlaamsche Gedachte, 1870-1914, Nederlandsche Boekhandel, 1971

Hendrik Elias, 25 jaar Vlaamse Beweging 1914-1939, 1971

Arthur Leopold Faignaert, Verraad of zelfverdediging? Bijdragen tot de geschiedenis van den strijd voor de zelfverdediging van Vlaanderen tijdens den oorlog, De Noorderklok, 1933

Leo Molenaar, De Rok van het Universum; Marcel Minnaert, astrofysicus, Balans/Van Halewyck, 2003

Rudiger, Flamenpolitik, suprême espoir allemand de domination en Belgique, Rossel, Brussel, 1921

René De Clercqgenootschap, diverse jaarlijkse nieuwsbrieven, Deerlijk

Rousseeu Cyriel, correspondentie met Antoon Jacob (ADVN Archief A Jacob D12804(6/6)), 1934

Daniël Van Acker, Het activistisch avontuur, Mens en Cultuur, 1991

Dieter Vandenbroucke, Dansen op een vulkaan, Victor J Brunclair, schrijver in een bewogen tijd, De Bezige Bij, 2014

Christine Van Everbroeck, August Borms, zijn leven, zijn oorlogen, zijn dood, Meulenhof, Manteau, 2005

Antoon Vrints, Bezette Stad, Vlaams–nationalistische collaboratie in Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog, SOMA, 2002

Arie Willemsen, Het Vlaams-nationalisme, de geschiedenis van de jaren 1914-1940, Ambo Utrecht, 1969

Lode Wils, Flamenpolitik en activisme, Davidsfonds, 1974

Lode Wils, Frans Van Cauwelaert en de Barst van België 1910-1919, Hautekiet, 2001

Lode Wils, De Groot-Nederlandse beweging, in Wetenschappelijke tijdingen, 2005, nr1

Lode Wils, Van Clovis tot Happart, de lange weg van de naties in de Lage Landen, Garant, Leuven/Apeldoorn, 1992

 

 

9 gedachten over “Dr. Borms en het Aktivisme – ook dit was de Eerste Wereldoorlog

  1. (lichtjes) aansluitend op bovenstaand artikel, kregen alle Zeebruggenaars volgend bericht van het Marinecomponent:
    In het kader van de herdenkingen van de 100ste verjaardag van de Grote Oorlog, zal het Franse marineschip BPC Dixmude (Bâtiment de Protection et de Commandement) aanleggen in Zeebrugge, van 10 tot 15 oktober 2014.
    De bemanning van het schip zal deelnemen aan verscheiden plechtigheden ter herdenking van de marinefuseliers van de Brigade Ronarc’h die gevallen zijn op het slagveld.
    De Franse brigade van marinefuseliers stond ondet het bevel van de contre-admiral Alexis Ronarc’h èn dankzij hun inzet en opofferingen werd het Belgisch leger beschermd tijdens hun terugtocht van Antwerpen naar Diksmuide. Die Britse marinefuseliers heeft, aan de zijde van het Belgisch leger gestreden van 1914 tot 1915. Zij heeft zich opgeofferd in Diksmuide om het Duitse leger te stoppen en zo de haven van Duinkerke te beschermen.
    De BPC Dixmude is een recent schip van bijna 200 meter lang dat voornamelijk ingezet wordt voor troepentransport en als commandocentrale
    Het kan 16 helicopters inschepen èn 6 helicopter tegelijkertijd laten vertrekken van een landingsdek van 5200 m².
    Het beschikt over een hospitaal dat gelijkwaardig is aan de capaciteit van een stad van 30.000 inwoners.
    In zijn enorme ruimtes kunnen talrijke voertuigen meegenomen worden, alsook landingsvaartuigen die te water gelaten worden via het dok in het achterschip.
    Het schip zal aangemeerd liggen aan de Zweedse kaai (noot van Fikken: aan de 2 noordelijk zeebruggen van de Vandammesluis die de Kustlaan verder verbind tussen Knokke-Heist en Blankenberge).
    Het zal TOEGANKELIJK zijn voor het grote PUBLIEK op zaterdag 11 okt. van 09u00 tot 12u00.
    De toegang is via de hoofdingang van de Marinebasis Zeebrugge, Graaf Jansdijk 1; Geen voorafgaande reservering mogelijk.
    Ik wens U een aangenaam bezoek (get. de basiscommandant)
    ——————————————————————————–
    Kenmerken van de BPC Dixmude:
    Lengte: 199 meter; Breedte: 32 meter; Verplaatsing: 22.000 ton
    Bemanning: 180 personen
    Landingsspots voor 6 helicopters
    Kan 50 gepantserde voertuigen OF 13 tanks “Leclerc” vervoeren
    Kan ook een battaljon van 450 fuseliers inschepen, en heeft een hospitaal van 750 m² met 69 bedden (waarvan 19 gemedicaliseerd)
    Commandocentrale van 850 m² voooor 150 man.
    xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
    Voila, beste Golfbrekersfans, indien er liefhebbers zijn om een buitenlands
    marineschip te bezoeken….. hopelijk zijn de weergoden ons gunstig gestemd zodat een scheepsbezoek kan verlengd worden met een kort verblijf op het strand. (^_-)

  2. Uit teksten van Dr R.P. Oszwald, Franz Fromme-Lesum, Dr A. Jacob, E. Klahn, Dr Martin Konrad, Th. Rehmann C. Westphal e.a blijkt een duidelijke liefde voor Vlaanderen en zijn in tegenspraak met delen van de tekst. Je leest bij hen hoe ze middelen en wegen aanreiken ‘wie ein Volk wieder zu einer Volkheit mit eigener Sprache, eigener Kultur und schliesslich eigenem Staatsleben werden kann’.
    Voor het overige wordt het meer dan tijd dat door de geschiedschrijvers eindelijk eens een boek wordt samen gesteld waarin het lijden van de Vlamingen die op transport werden gezet naar tuchtkampen, zoals o.a. de priesters en ziekenverplegers Paul van der Meulen en Pater Lambertus naar het eiland Cézembre, in WO I en tijdens de mobilisatie in 1939 de transporten van Vlamingen naar Franse kampen. Ze vinden hiervoor al voldoende materiaal in ‘Vlaanderens Weezang aan den Ijzer’ en Lagrou’s ‘Wij verdachten’.

  3. In het boek van Jos Vinks ‘Borms’ lees je op blz 132 dat Generaloberst von Falkenhausen een merkwaardig stuk schreef aan de Duitse kanselier op 23 september 1918, waarin hij diens nogal minachtende opvattingen en beweringen over de Vlaamse beweging en haar onmacht op punt stelt.’Als er onderling misverstand en meningsverschil is onder de aktivisten, dan gaan zij in ieder geval mét een groot aantal niet-aktivisten achter het front akkoord op het beginsel der politieke autonomie en gaat heel de Vlaamse beweging akkoord om de voogdij der heersende Franse kaste af te werpen. Het gaat hier niet om een beweging als gevolg van een Duits manoeuver , niet om de actie van particulieren. Men kan in de toekomst erop rekenen, dat de Vlaamse beweging de zege zal behalen : zij heeft tijdens de oorlog een grote uitbreiding genomen.’

    In een artikel van Borms uit 1937, voor de Duitse uitgeverij Franz Westphal, schrijft hij hoe hij en zijn vriend, Raf Verhulst, bij de Generaloberst von Falkenhausen, voor genade voor 5 tot ter dood veroordeelde Vlaamse spionnen ijverden. Ze verkregen die genade. En dan komt weer tot uiting hoe klein sommigen van dit volk kunnen zijn. Van enkele verwanten van de begenadigden die Borms en Verhulst voor de voeten gevallen waren om die genade te bekomen, werden ze nadien met de rug bekeken. En we weten, schrijft Borms verder, uit onthullingen van 21 juli 1920 in het Vlaams-nationalistische dagblad ‘Ons Vaderland’, ondertekend door Cl. Cornee uit Sinaai, dat het plan bestond om Raf Verhulst en mij te vermoorden. Raf zou er als eerste moeten aan geloven, maar de samenzweerder die de opdracht had gekregen, kon het op het laatste moment toch niet over zijn hart krijgen om een zo edele Vlaming te vermoorden.

  4. “Ook dit was de eerste wereldoorlog”

    Uittreksel uit de circulaire van de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken, Paul Berryer, aan de Gemeente besturen, van 5 augustus 1914 (in Nederlandse vertaling)

    ‘Als de bevolking van een streek, die nog niet door de vijand bezet is, bij het oprukken van de indringer uit vrije verkiezing de wapens opneemt, zonder de tijd gehad te hebben zich militair te organiseren, zal zij als oorlogvoerend beschouwd worden, wa

  5. oeps, mijn tekst was weg, hier het vervolg :
    worden, wanneer zij de wapens openlijk draagt en de krijgswetten in acht neemt.

    Uit verschillende verhoren voor de krijgsraad blijkt hoe Belgische burgers, die de wapens opnamen, die krijgswet in acht namen.
    Een uit de velen, die in gruwelijkheden niet moeten onderdoen, is het verhoor van Ernst Baldweg – reservist bij het 35e regiment infanterie.
    ‘op zondag 9 augustus 1914 heb ik in een buurtschap van Hervé gezien hoe een Duitse huzaar met handen en voeten aan een boom gebonden was. Hem waren door de beide ogen heen, spijkers door het hoofd geslagen, waardoor hij aan de boom vastzat. Hij leefde niet meer.
    In dezelfde buurtschap lag voor een boerderij een infanterist van het 52e regiment infanterie, wie de ogen uitgestoken waren en die men oren, neus en vingers afgesneden had en de buik opengereten. Ook had hij steken in de borst waardoor deze geheel verscheurd was. Voor beide gruwelen kunnen slechts Belgische burgers in aanmerking komen.
    Ik verzeker nogmaals, dat ik enkel weergegeven heb, wat ik zelf waarnam en dat ik mij van alle overdrijving onthou.’
    In diezelfde zin gaan de verhoren verder in de verzameling van verhoren , uitgegeven door C.L. Van Langenhuysen – Anno MCMXV – Amsterdam.

    • Anna,
      Bij het beoordelen van de gruwelijkheden aan beide kanten gedurende de eerste maanden van de oorlog, stellen er zich toch vragen.
      In mijn reactie op de “ponton brug” heb ik reeds verwezen naar het feit dat België in augustus 1914 totaal onvoorbereid en onbekwaam was om enig weerwerk te bieden tegen de Duitse opmars. Uiteindelijk kozen het hof, de franstaligen en de loge voor de franse belangen, door de Duitsers de doortocht te weigeren, met als gevolg een 4 jaar durende ramp voor Vlaanderen.
      De door de Duitsers gepleegde “gruwelijkheden ” moeten ook nader bekeken worden. Ging het hier om spontane acties van de troepen op het terrein, of maakte dit deel uit van een vooraf bepaalde strategie?. Het Duitse(en vooral Pruisische leger) iet wat kennende, is het weinig waarschijnlijk dat men op de lagere echelons kon doen wat men wou!!! Als het om een vooraf bepaalde strategie gaat, dan is de vraag :”Wie heeft daartoe de beslissingen genomen”, en “Wat was het doel ervan?”. Het is een feit dat deze “gruwelijkheden” zeer snel werden gebruikt door de geallieerde propaganda machine, die blijkbaar al vooraf klaar stond. Het was dan ook de bedoeling de VSA mee in de oorlog te trekken. Tevens was het ook blijkbaar te bedoeling door deze “gruwelijkheden” sympathie te voorkomen voor de Duitse bezetter, wat zeker in Vlaanderen van belang was. Men wist zowel in Parijs als in Londen zeer goed hoe de kaarten lagen in België wat Vlaanderen betrof.
      Bij dit alles dient men dan te weten dat de werkelijke opdrachtgevers van deze oorlog de “banksters mafia’s” van The City en Wallstreet waren, en die dan bovendien beide oorlogvoerende partijen controleerden. Ik verwijs hier naar mijn vroegere bijdragen over Sarajevo en Edith Cavell. De bankiers familie Warburg speelde hierbij een cruciale rol. Max Warburg was immers het hoofd van de Duitse geheime dienst tijdens WO I.!!!
      Door bovendien in belgië het gewapende verzet van burgers aan te moedigen, hielp de belgische overheid dan ook actief mee aan deze “verrottingsstrategie” terwijl ze ondertussen wel veilig achter de frontlinies zat.(ik verwijs naar je laatste reactie dienaangaande).
      Gezien de omvang van de feiten kan hier dan ook geen toeval in het spel zijn. Een bijzonder geval is echter Leuven.Daar waar op de andere plaatsen de feiten plaatsvonden, tijdens de opmars en de vijandelijkheden of onmiddellijk hierna, was dit in Leuven minder het geval. Eén gebouw dat in brand gestoken werd is hierbij van belang namelijk de “Universiteitbibliotheek”. (met een onschatbare waarde aan boeken). Wie had hierbij belang dat deze werd vernietigd???
      Of was al een gedeelte weggehaald door de Duitsers en diende de brand als “cover-up” van de de plundering? Waar kwam het eventueel geroofde uiteindelijk terecht??? De plundering& vernietiging doet denken aan deze van de bibliotheek van Alexandrië. Recent werden in Noord-Afrka en het Midden Oosten ten andere ook tal van kunstschatten geroofd tijdens de oorlogen. Cui Bono???
      N.a.v. de plechtigheden met de betrekking op de “martelaarsteden” , werden we dan ook eens te meer geconfronteerd met een tergende komedie. Het was immers een uitgelezen kans geweest om de verborgen agenda’s op tafel te gooien, over alles wat er zich achter de schermen van WO I heeft afgespeeld. Aan gebrek aan informatie kan het zeker niet liggen.

      • Het is een hele boterham waarmee ik één en ander wil weerleggen en documenten scannen naar deze blog is helaas niet mogelijk.
        In verband met Leuven ga ik je de onder zoeken van de ‘ militaire commissie tot onderzoek van overtredingen van het oorlogsrecht’ de komende dagen in afleveringen overmaken. Ondertekend door Majoor Bauer en de Raadsheer van het hoog-gerechtshof Dr Wagner.

  6. Samenvattend rapport van de opstand in de stad Leuven – Berlijn 10 april 1915
    (gepubliceerd in : Duits verweer tegen de Franse beschuldigingen -uitgegeven door Duitse katholieken – 1915)

    I- De opstand in de stad Leuven tegen de Duitse bezettingstroepen en het over de stad gehouden strafrecht hebben in de hele wereld weerklank gevonden.
    In de eerste plaats omdat het Leuven betrof, een door haar oude, eerbiedwaardige universiteit, haar rijke monumenten van bouwkunst en kunstschatten bekende stad, welk lot in wijde kringen belangstelling inboezemde, maar hoofdzakelijk, omdat het over de voorvallen van augustus 1914, door de tegenstanders, in het bijzonder door de Belgische regering, door de pers, door haar buitenlandse diplomatieke vertegenwoordigers en door overal heengezonden commissarissen berichten in de wereld gezonden en verspreid zijn, die geschikt waren, de algemene opinie tegen de Duitsers in te nemen.
    De door de Belgische regering ingestelde commissie van onderzoek omtrent de schending der voorschriften van het volkenrecht, de krijgswetten en oorlogsgebruiken, heeft door alle middelen getracht de schuld van de onlusten in Leuven aan de Duitse troepen toe te schrijven. In talrijke berichten heeft zij de beschuldiging uitgesproken, dat Duitse troepen, met schending van het volkenrecht, zonder enige grond, de zogenaamde niets vermoedende, vreedzame bewoners van Leuven overvallen, mishandeld, velen van hen verwond en een groot aantal gedood hebben, de stad plunderden, verwoestten, in brand staken, ja geheel vernietigden.
    Deze beschuldigingen zijn vals. De burgerbevolking van Leuven treft het zware verwijt dat zij de bepalingen van het volkenrecht miskende door haar onbezonnen en misdadige handelswijze tegenover het Duitse leger en als gevolg daarvan ook de stad Leuven schade toebracht.
    II- Volgens het ingestelde onderzoek hebben de gebeurtenissen zich als volgt toegedaan :
    De 19 en augustus 1914 marcheerden de eerste Duitse troepen Leuven binnen en namen kwartier in de stad. Het verkeer tussen de stedelingen en de troepen, welk getal en samenstelling de volgende dagen gedurig veranderde, was in het eerst buitengewoon goed. Er viel geen enkel incident voor, zodat de Duitse soldaten zich in Leuven zo veilig voelden, dat velen van hen zonder wapens uitgingen.
    Dit vreedzame toneel veranderde eensklaps op 25 augustus. Op die dag deden Belgische troepen vanuit Antwerpen een uitval richting Leuven. De Duitse troepen die zich om en nabij Leuven bevonden trokken hen tegemoet: tal van troepen werden vanuit Luik over Leuven naar het front gezonden. Op de weg naar Mechelen werd bij Bueken en Herent gevochten. Het gevecht eindigde met een ernstige nederlaag der Belgen, die ‘s avonds naar Antwerpen terug geslagen werden. De bewoners van Leuven, die ook na de bezetting van de stad in geheime verbinding met Antwerpen gebleven waren, zagen in de doorbraak van het Belgische leger, gesteund door Engelse hulptroepen, een aanmoediging om van hun kant aan de strijd deel te nemen.
    Nog voor de strijd beslist was, marcheerde ‘s avonds om 7 uur een compagnie Duitse landstorm naar het plein dat aan de oostkant der stad bij het station ligt, om zich daar op te stellen. Bij hun doortocht scheen de stad nog volkomen rustig. In de straten bevonden zich enkele ammunitie- en trein kolonnes en vele kleine afdelingen Duitse soldaten. Grote troepenmassa’s waren om deze tijd niet in Leuven.
    Onder de inwoners der stad, die de doortocht van de compagnie landstorm gadesloegen bevonden zich opvallend veel jongelui, klaarblijkelijk uit de meer gegoede stand, die in groepjes op straat stonden en zich langzaam in de huizen terugtrokken, vrouwen en kinderen waren niet te zien.
    De terugtocht van kleinere troepen massa’s door de stad, versterkte de inwoners van Leuven in de mening dat de Duitsers verslagen waren en op het punt stonden zich terug te trekken en dit gaf de laatste stoot aan de uitvoering van een klaarblijkelijk reeds lang voorbereid plan. Tegen 8 uur ‘s avond, Duitse tijd, stegen in de stad vuurpijlen op. Een groot aantal soldaten zag eerst een groene, vervolgens een rode vuurpijl tegen de donkere hemel verschijnen. Op hetzelfde ogenblik openden de inwoners van Leuven, na dit teken, dadelijk op verschillende plaatsen der stad, een heftig vuur op de Duitse troepen, die zich op het Raadhuisplein, Stationsplein en de daartussen liggende stadswijken bevonden. Ze schoten met geweren, revolvers en pistolen uit de kelders, de vensters der gebouwen en voornamelijk van de vlieringen. Het vuren klonk op enkele plaatsen alsof er ook machinegeweren gebruikt werden. De Duitse soldaten werden hierdoor volkomen verrast. Velen van hen werden gewond, enkelen gedood, voordat ze zich verdedigen konden Buitengewoon heftig werd gevuurd op het marktplein, voornamelijk op de 1ste afdeling van het generaal commando. 5 Officieren, 23 soldaten, 2 beambten en 95 paarden werden gedood. Een overval vond ook plaats op de troepen die op de Place du Peuple waren opgesteld.
    Het huiveringwekkende van deze overval werd nog verhoogd door de duisternis die over de stad lag.
    De overvallen troepen trachtten bij elkaar te blijven, stelden zich te weer en beantwoordden het vuur. Toen dit daarop een ogenblik zweeg drongen zij, op bevel van hun meerderen, de huizen binnen, waaruit geschoten was en doorzochten ze om de daders te vinden. Enigen daarvan werden in de strijd gedood, sommigen werden met de wapens in de hand gevangen genomen en volgens oorlogsgebruik gefusilleerd, nadat ze te voren schuldig waren bevonden aan wederrechtelijke deelname aan de strijd. Velen gelukte het, door uitgangen aan de achterkant der huizen te ontkomen, om op andere plaatsen aan de steeds weer ontbrandende gevechten deel te nemen.
    Terwijl deze nog voort woedden kwam van het gevechtsterrein de bevelvoerende generaal van het XIe reserve leger corps, von Boehn in de stad terug, dit was omstreeks half elf. Op de weg naar het stadhuis werd meermaals op hem geschoten Om aan de straatgevechten een einde te maken gaf hij order, dat een landweerbrigade de stad zou binnenrukken en hij liet de burgemeester en andere voorname burgers als gijzelaars in bewaring nemen. Op zijn bevel leidde men de gijzelaars door de stad en moesten deze daar met luide stem de burgers tot het staken der vijandelijkheden aanmanen. Ofschoon tegelijkertijd met zware straffen gedreigd werd, bleven deze aanmaningen zonder gevolg. De bevolking bleef verder de troepen aanvallen. In haar woede schoot zij zelfs op artsen, manschappen van de gezondheidsdienst, zieken en gewonden, die onder de bescherming van het Rode Kruis stonden. Zo weinig werden de bepalingen van de conventie van Genève in acht genomen, dat ook uit huizen geschoten werd die de Rode Kruisvlag voerden en dat men het vuur zelfs tegen een lazaret richtte. Bewezen is voorts, dat kokende teer op de Duitse troepen werd geworpen. In enige gevallen pleegde de bevolking zelfs de ergste gruwelen jegens weerloze gewonde Duitse soldaten. De landweerman Hoos vond in de kelder van een huis het lijk van een soldaat, die met een scherp mes de buik was opengesneden zodat de ingewanden eruit puilden. Een andere soldaat werd door de inwoners op niet te noemen wijze verminkt aan de gevolgen waarvan hij overleed.
    (dit deel van het rapport werd gestaafd met 107 bewijsstukken)
    wordt vervolgd.

    • Vervolg op samenvattend rapport van de opstand in Leuven :

      Tegen deze brutale aanvallen moesten de Duitse troepen hun toevlucht nemen tot krachtdadige tegenmaatregelen. Overeenkomstig de waarschuwingen werden de burgers, die aan de aanval hadden deelgenomen gefusilleerd en de huizen, waaruit geschoten was, in brand gestoken.
      Het was niet te vermijden, dat het vuur zich ook aan andere ,huizen meedeelde en enige wijken vernielde. Op deze wijze geraakte ook de kathedraal in brand. Verder voortwoekeren van de brand werd door onze troepen gestuit, die onder leiding van hun officieren het blussingswerk krachtdadig ter hand namen. Aan hen is het te danken dat slechts de wijk tussen het station en het Raadhuisplein van het vuur heeft geleden. Het prachtige raadhuis kon gered worden. De brand der huizen verlichtte de donkere nacht en maakte het de troepen mogelijk de aanval krachtdadiger tegen te gaan, slechts hier en daar vielen tijdens de nacht nog enkele schoten. De volgende morgen begon de aanval terug met vernieuwde hevigheid. Gedurende deze en de volgende dag duurde de oproer nog voort, ofschoon de 26 ste en 27 ste augustus de gijzelaars terug door de straten geleid werden en zij de inwoners tot kalmte aanspoorden.
      III- Dat deze opstand niet toevallig uitbrak, doch reeds lang tevoren was voorbereid, getuigen, behalve de opgemerkte raketsignalen, die het begin ervan aankondigden, nog de volgende feiten :
      1- DE omstandigheid dat grote hoeveelheden wapens werden gevonden, niettegenstaande deze volgens de burgemeester reeds op 19 augustus ingeleverd waren.
      2- Dat een groot aantal jonge lieden naar Leuven trok en zich daar verspreidde.0 Voor hen was het gemakkelijk de hotels en de talrijke door studenten verlaten kamers in de pensions in gebruik te nemen.
      3- In de brandende huizen ontploften talrijke patronen en explosieve stoffen die daar verborgen waren.
      Er moet dan ook een vast plan geweest zijn die met de grootste hardnekkigheid enkele dagen duurde. De lange duur van de opstand tegen de Duitse krijgsmacht sluit elke gedachte aan een ongeorganiseerde overval van slechts enkele lieden uit. Hoger geplaatste personen moeten de opstand hebben geleid. In Leuven bevond zich de officiële zetel van de chef van de zogenaamde burgerwacht; onmiddellijk voor de opstand had deze nog in de stad vertoefd en de agitatie begon al toen ongedisciplineerde jonge lieden, die geen onderscheidingsteken droegen, naar Leuven werden gezonden en zich met de als burgers geklede soldaten in de huizen verborgen, teneinde ongezien op het geschikte ogenblik te schieten op de schijnbaar aftrekkende Duitse troepen. De Belgische regering heeft nimmer durven verklaren, dat geregelde troepen van het Belgische leger hierbij medewerkten. Het betrof hier een verraderlijke daad van franc-tireurs. De wandaden van de burgerwacht worden door dit kenmerkend geval van Leuven voor de hele wereld onthuld. Helaas heeft zich ook een reeks geestelijken laten meeslepen en hun invloed op de burgerbevolking misbruikt, om deze over te halen de franc-tireurs op te nemen. Wie de authentieke gegevens der Duitse regering in de Leuvense zaak naar waarde schat (zij berusten niet op een vluchtig verhoor van opgewonden personen door eveneens opgewonden ondervragers, doch op grondige, in alle kalmte afgelegde verklaringen) die zal weten welke waarde men ook aan de overige beschuldigingen tegen de Duitse troepen kan hechten.
      De Belgische commissie tot onderzoek heeft in het Leuvense geval het voor haar wel zeer lastige, doch niet weg te redeneren feit, dat in de straten geschoten is, trachten te verklaren met de bewering dat de Duitse troepen op elkaar geschoten hebben. Zij verzwijgt dat het schieten dagen lang duurde en telkens herhaald werd. Door dit eenvoudige feit vervalt de gebrekkige poging, oom een verklaring te geven van het begin der straatgevechten.
      Terwijl de Belgische commissie tot onderzoek eenvoudig de voornaamste vraag omtrent de schending van het volkenrecht voorbijgaat, poogt zij door afzonderlijke beschuldigingen het Duitse leger te belasteren. De lasteringen zijn door de commissie over de hele wereld verspreid waarin ze beweren dat Leuven totaal verwoest zou zijn en dat van de stad nog enkel het stadhuis en het station zijn gespaard gebleven. Hoe groot inderdaad de omvang van de brand geweest is, blijkt uit de bijgevoegde schets: niet het zesde deel van de stad, doch feitelijk slechts de wijk, die in de nabijheid van het station ligt, is door het vuur verwoest. Volgens het vijfde rapport van de commissie is men zo dwaas de gehele Duitse legeradministratie iets te willen aanwrijven : volgens dat rapport werd een groot gedeelte der (van de beweerde plundering afkomstige) buit op militaire wagens vervoerd en later naar Duitsland gezonden. Deze bewering is louter verzonnen, de legeradministratie bepaalt, wat op wagens en met de trein vervoerd moet worden en deze heeft nimmer zulk een order gegeven.
      Hoe weinig gewicht de commissie zelf hecht aan haar opgediste en helaas verspreide verhalen, blijkt uit het vijfde rapport, waarin de terechtstelling van Mgr Coenraets en Pater Schmidt wordt vermeld. De commissie spreekt zelf van de ‘gewaande’ terechtstelling en voegt zonder meer het sprookje toe, dat de gedwongen toeschouwers van deze ‘gewaande) scène door handgeklap hun bijval moesten betuigen! Duidelijker kan men niet toegeven, dat het haastig samengeraapt materiaal om der sensatie wille werd gepubliceerd, waarbij aan de waarheid en de gerechtigheid wel wat te kort mocht gedaan worden. Daarbij moet men weten en dit was de Belgische commissie niet onbekend, dat de heer Coenraets tot op heden gezond en wel bij prof. Dr. Poels in Heerlen/Holland verblijf houdt
      Berlijn, den 10 april 1915
      Militaire commissie tot onderzoek van overtredingen van het oorlogsrecht.
      get. Majoor Bauer get. Raadsheer van het hooggerechtshof Dr Wagner.

      Ter aanvulling op 11 april 1915 schrijft de Zwitserse Basler Anzeiger als reactie op de door Frankrijk, Engeland en België talrijk verspreide oorlogpropaganda : ‘Gerade die straffe Diziplin der deutsche Armee, das in durchschnitt ruhigere Temperament, der geringere Hass gerade gegen Frankreich, lässt darauf schliessen, dass die Vorbedingungen zu Greueltaten auf deutscher Seite jedenfalls in viel geringerem Grade vorhanden sind sals umgekehrt. Auf französischer Seite herrscht fast durchweg ein wilder, blutiger Hass gegen alles Deutsche. Schon dieser Umstand allein würde eine Vorbedingung dafür geben dass man auf französischer Seite sich viel leichter zu Taten hinreisen lassen könnte, wie man sie dem Gegner vorwirft, von der halbwilden, farbigen Gefolgschaft der französischen-englischen Heere wollen wir gar nicht reden.
      Wo man Gelegenheit hatte, diese französchen-belgischen Greuelberichte durch Zeugen nachzuprüfen – und das war vielfach der Fall – hat sich ausserdem eine völlige Verlogenheit ergeben.’

Reacties zijn gesloten.