Gustav Mahler – 6de Symfonie

klassische-musik

De Zesde Symfonie in a mineur, ook bekend onder de bijnaam Tragische, van Gustav Mahler werd gecomponeerd in 1903 en 1904 en door Mahler herzien in 1906. De eerste uitvoering was in Essen op 27 mei 1906 met Mahler als dirigent. De symfonie werd tijdens de première goed ontvangen (voor bijvoorbeeld Alban Berg was het “de enige Zesde, ondanks de Pastorale“), maar de meningen van critici waren verdeeld.

In het laatste deel komen drie hamerslagen voor waarover Mahler schreef: “kort en machtig, maar zonder resonantie, en niet metalig (zoals een bijl)”. Dit leidde tot een probleem, aangezien het geluid van een resonantieloze hamer vrijwel niet te horen is op grote afstand (tijdens de première waren de hamerslagen onhoorbaar bij het publiek). De gebruikelijkste manier is tegenwoordig het gebruik van een houten ‘kast’ die ongeveer zo groot is als een wasmachine, waar met een grote hamer tegenaan geslagen wordt.

“Die mich suchen, wissen, wer ich war, und die anderen brauchen es nicht zu wissen.”

Graf Gustav Mahler, Grinzinger Friedhof, Wenen, Gruppe 6, Reihe 7, Nummer 1/2

Zoals in zijn meeste werken schrijft Mahler meer instrumenten voor “indien mogelijk”, zoals twee of meer celesta’s, “een aantal” triangels tegen het einde van het 1e deel, en op een bepaald punt in het 4e deel “een aantal” bekkens. Aan het begin van elk deel schrijft Mahler 2 harpen voor, maar op een bepaald punt in het Scherzo 4 harpen, en op een bepaald punt in het Andante “veel” harpen.

Het werk bestaat uit vier delen:

  • Allegro energico, ma non troppo. (an mineur – F majeur – Es majeur – A majeur)
  • Andante moderato (Es majeur – g mineur)
  • Scherzo (a mineur – F majeur – a mineur)
  • Finale: Sostenuto – Allegro moderato – Allegro energico (a mineur – d mineur)

1e deel

Dit deel staat in sonatevorm en begint met de celli en contrabassen. Na 5 maten introductie, die het karakter van een mars hebben, wordt het 1e hoofdthema gespeeld. Vlak na dit thema wordt het 2e hoofdthema aangekondigd door een kenmerkend ritme van de pauken en een akkoord dat van A majeur in a mineur verandert. Het wordt door de trompetten en de hobo’s gespeeld. Dit thema wordt door de meeste mensen als het ‘motief van het lot’ gezien en komt door de hele symfonie terug.

Hierna sterft de muziek langzaam weg, waarna het 3e thema, in F majeur, ingezet wordt door de violen. Nadat de gehele expositie herhaald is (wat zeer ongebruikelijk is bij Mahler) begint de doorwerking met een marsachtige variatie op het 1e thema, waarna het 3e thema, gecombineerd met koebellen, de sfeer van het platteland oproepen. De reprise herhaalt eerst, sterk gevarieerd, het 1e thema, waarna het 2e thema exact herhaald wordt, alleen twee keer zo snel. Vervolgens herinnert de grote trom kort aan de introductie (nu in e mineur), waaruit de zeer uitbundige variatie op het 3e thema, dit keer in A majeur, ontstaat waarmee het deel eindigt. Het 1e deel duurt ongeveer 22 minuten.

2e of 3e deel (Andante)

Het Andante is het rustpunt van de symfonie. Het introverte hoofdthema bestaat uit 10 maten en staat formeel in Es majeur, maar het is geschreven op een manier dat het tegelijkertijd in Es majeur en es mineur staat. De orkestratie is vriendelijker en gematigder hier, ook komen de koebellen hier weer terug. Dit deel duurt ongeveer een kwartier.

3e of 2e deel (Scherzo)

Dit deel keert terug naar het turbulente, marsachtige karakter van het 1e deel, maar nu in 3/4 maat. Het hoofdthema is bovendien gebaseerd op het 1e thema van het 1e deel, maar onrustiger en met een schellere klankkeur. Het trio is ritmisch onregelmatig (wisselend van 3/8 naar 4/8 naar 3/4), rustiger, en heeft het bijschrift Altvaterisch (ouderwets). Het Scherzo duurt ongeveer 13 minuten.

4e deel

Ook dit deel, dat ongeveer 30 minuten duurt, staat in sonatevorm en is gekenmerkt door zeer grote wisselingen in tempo en dynamiek. Aan het begin van de doorwerking zijn nog één keer de koebellen te horen samen met een celesta-solo, waarna de eerste en tweede hamerslag enkele minuten na elkaar volgen. Het ‘motief van het lot’ komt door het gehele deel meerdere malen voor; de muziek wordt, naarmate het deel vordert, steeds wanhopiger. Aan het begin van het coda komt de 3e hamerslag waarna de meeste instrumenten wegvallen; alleen de koperblazers en lage strijkinstrumenten blijven over, begeleid door zacht paukengeroffel. Even verandert de toonsoort van a mineur in A majeur, daarna wordt het weer a mineur. De muziek wordt steeds zachter en langzamer, tot alleen de celli en contrabassen overblijven en langzamerhand geheel wegsterven. Tot slot komt het hele orkest ineens fff terug met het motief (en ritme!) van het lot, maar nu alleen maar in mineur. Een zacht pizzicato van de strijkers sluit de symfonie af.