Geen toekomst zonder wortels: Wies Moens

Geen toekomst zonder wortels: Wies Moens

Wies Moens was van Sint-Gillis-bij-Dendermonde, enige zoon van een bakker. Hij had een grote belangstelling voor cultuur. Hij studeerde aan het Dendermondse college waar hij lid was van de Vlaamse Studentengilde ‘Jong maar Moedig’.

Onder invloed van de Vlaamse voorman Lodewijk Dosfel, die ook in Dendermonde woonde, was Moens fel Vlaamsgezind geworden. In 1916 was het voor hem dus vanzelfsprekend om naar de pas vernederlandste Gentse universiteit te trekken. Hij schreef er zich in voor Germaanse filologie, was een goed student en tegelijk zeer actief in het activisme, de
nationalistische beweging tijdens Wereldoorlog 1, die in december 1917 in Gent de Vlaamse onafhankelijkheid zou uitroepen.

Wies Moens, wiens nationalisme van het begin al sociaal bewogen was, was ook tijdelijk actief als sociaal werker, meer bepaald in Hamme waar hij een ‘dagschool or werklozen’ leidde. In november 1918 kwam de oorlog ten einde en werd er een harde repressie ontketend tegen al wie aan de activistische beweging had deelgenomen.

Het ouderlijke huis van Moens werd geplunderd en hijzelf werd in december aangehouden. Men kon hem echter niets ernstig ten laste leggen, dus hij werd reeds in mei 1919 vrijgelaten. Zijn vrijheid was echter van korte duur: in december werd hij alweer aangehouden. In de Gentse gevangenis schreef hij zijn eerste expressionistische verzenbundel ‘De Boodschap’ en in 1920 zijn ‘Celbrieven’, een verzameling opstellen die meteen zijn naam als letterkundige vestigde en die talloze malen herdrukt werd.

Een fragment uit ‘Celbrieven’, door Wies Moens zelf ingesproken, opgenomen bij hem thuis in Nederland in 1968.

In ruime kring werd geageerd voor de vrijlating van de jonge dichter en er kwam onder meer een ‘manifest der 120’ ondertekend enerzijds door letterkundigen zoals onder meer Stijn Streuvels, Gaston Burssens, Pol de Mont, Filip De Pillecyn, Maurits Roelants en anderzijds door politici van zowel de Frontpartij (Staf De Clercq), de Katholieke partij (Hendrik Heynen) als van de daensisten (K. Van Opdenbosch).

In december volgde een groots proces tegen de toenmalige studentenleiders. Van alle kopstukken werd Moens het zwaarst gestraft: een gevangenisstraf van 4 jaar en 4.000 frank boete. De beroering rond zijn veroordeling was zo groot – en niet alleen in nationalistische kringen – dat hij uiteindelijk in maart 1921 vrijgelaten werd … om meteen zijn legerdienst te vervullen (1921-1922). Daar schreef hij zijn dichtbundels ‘Opgangen’ (1922) en ‘Landing’ (1923). Hij huwde in augustus 1922 en werd bovendien secretaris van het Vlaams Volkstoneel. Hij maakte al snel naam als geestdriftig redenaar, in Zuid- én Noord-Nederland en was beslagen in zowel culturele als politieke onderwerpen.

Wie hem ooit aan het woord hoorde, was decennia later nog onder de indruk van zijn uitzonderlijk sprekerstalent, waarbij hij vooral de Groot-Nederlandse idee treffend en geestdriftig verdedigde. Wies Moens was nooit een partijpoliticus, al trok hij in 1929 te Gent wel een radicaal nationalistische lijst. In oktober lag hij als een van de stichters mee aan de basis van het Verdinaso, de Dietse en solidaristische beweging van Joris Van Severen. Moens was er enkele jaren de tweede man en hield voordrachten in Noord- en Zuid-Nederland. Toen Van Severen in 1939 zijn ‘nieuwe marsrichting’ afkondigde waarbij de historische “Zeventien Provinciën’ – wat men later de Benelux is gaan noemen – als toekomstig rijk werden vooropgesteld, nam Wies Moens
meteen ontslag uit de beweging. Hij trok en richtte zich vanaf dan terug op zijn eigen
maandblad ‘Dietbrand’, dat tot 1939 verscheen en bleef zeer actief als publicist en redenaar, wat hem vooral bij Dietsvoelende jongeren de stempel van een soort geestelijke leider opleverde. Hij publiceerde onder andere de dichtbundels ‘Golfslag’ (1937), ‘Het Vierkant’ (1938) en de verzamelreeks ‘De Doden Leven’ (1938). In dat jaar verhuisde Moens naar de Putberg in het Brabantse Asse, waar hij tot het najaar van 1944 zou blijven.

Halverwege 1942 werd hij aangesteld tot directeur bij de Brusselse radio-uitzendingen. Consequent bestreed hij elke poging tot verduistering en streefde naar kwalitatief hoogstaande programma’s. Toen de Duitse druk op de zender te zwaar werd, nam hij ontslag (1944).
In september 1944 moest Wies Moens onderduiken. “Heldhaftige” weerstanders joegen zijn vrouw op de vlucht, roofden wat ze konden en vernielden de rest van zijn inboedel. Wies Moens verhuisde tussen september 1944 en 1947 dan ook talloze malen, steeds afhankelijk van de gastvrijheid van zijn vrienden. Hij bleef ook in die jaren erg productief: ‘Brief aan Breughel’, ‘Notities uil de nazomer van 1944’ en ‘Ick segh adieu’ rolden toen van de persen.

In de helft van 1947 kon hij onderduiken in Nederland, waar hij werk vond als leraar Nederlands in het College van Geleen en vanaf 1955 als directeur van de Volksuniversiteit Carmel. In 1967 nam hij ontslag omdat hij zich met bepaalde progressieve tendensen niet kon verzoenen: de ouder wordende Moens bleef even karaktervast en rechtlijnig als voorheen. In 1983 gaf hij nog de bundel ‘De Verslagene’ uit.

Door de dood van zijn vrouw in 1968, en zijn blijvende weigering naar Vlaanderen terug te keren zolang er geen amnestie werd afgekondigd, vereenzaamde hij steeds meer. Vooral vanaf 1977 ging zijn gezondheid er sterk op achteruit tot hij op 5 februari 1982 overleed. De belangstelling voor zijn persoon en werk is gebleven: vrienden gaven van 1969 tot 1973 zijn proza in 4 delen uit en in 1974 een keuze uit zijn gedichten. Een indrukwekkend Wies Moenshuldeboek, samengesteld door Erik Verstraete en met talrijke bijdragen van vrienden uit Noord- en Zuid, verscheen in 1984. In 1997 verschenen bij uitgeverij Kritak- Meulenhoff zijn memoires, die jammer genoeg tot slechts eind de jaren twintig reiken.

Wies Moens behoort ongetwijfeld tot de échte groten uit onze nationale strijd: overtuigd katholiek maar met veel ‘andersdenkende’ vrienden, aristocratisch maar sociaal voelend, radicaalnationalistisch en overtuigd Groot-Nederlander. En ten slotte: prozaïst en dichter van groot formaat!

Uit: 60 Nationalistische figuren – Roeland Raes
Vrij bewerkt door de redactie Rebel 01/14

Wies Moens leest een eigen gedicht: ‘Eer ik uw grootheid zag …