De zwarte bladzijde van Zwartberg

Herdenking Zwartberg 1966 – 2016

31 januari 1966 is een datum die in Limburg en in heel Vlaanderen niet zo licht zal vergeten worden.

Op die dag immers, een zondag, werd in onze Limburgse mijnstreek met scherp geschoten. De balans was tragisch: ettelijke zwaargewonden en twee doden, Jan Latos en Valeer Sclep.

Hoe was het zo ver gekomen? Waarom moesten twee jonge mensen sterven eer de regering zich – veel te laat – zou gaan bezinnen over het lot van de Limburgse mijnwerkers?

In 1966 was Limburg nog steeds “de provincie van de toekomst”. De enorme hoeveelheid steenkolen on onze ondergrond zouden een grootse periode van welvaart inluiden. De Vlaamse Beweging, waarvan ten onrechte beweerd wordt dat zij slechts oog had voor taalproblemen, heeft praktisch onmiddellijk na de geslaagde boring van André Dumont te As op 1 augustus 1901 begrepen welk reusachtig belang de Limburgse kolenrijkdom voor gans Vlaanderen zou kunnen worden. Lodewijk de Raet voorspelde Limburg een schitterende toekomst en, maar vroeg zich toch reeds af of de Vlamingen wel in staat zouden zijn zelf hun erfgoed te beheren

Dat is duidelijk niet gebeurd. Nog in 1939 gaf priester dr. Karel Pinxten een brochure uit, getiteld: “Limburg, een kolonisatiegebied”. De mijn Zwartberg was destijds eigendom van het Waalse Cockerill-Ougrée. Steeds werden de winsten van Zwartberg gebruikt om de verliezen van de Cockerill-mijn van Seraing te compenseren. Na de tweede wereldoorlog werd deze compensatie officieel geregeld via het zogenaamde Solidariteitsfonds, dat toegepast werd op al onze Limburgse mijnen. Zodanig dat de Limburgse economist dr. Jozef Moons in 1957 ion ene studie van de Limburgse Economische Raad zou schrijven: ”Het grootste nadeel van de onderlinge compensatie ligt ongetwijfeld hierin dat het de winstgevende mijnen verhindert de nodige investeringen door te voeren, om hun productie en productiviteit op te voeren. De auto-financiering van de Kempische mijnen werd geruime tijd door de winstafnemingen getremd”.

En in 1964 kon men lezen in een studie van de Economische Raad voor Vlaanderen, voorgezeten door de West-Vlaamse gouverneur ridder van Outryve d’Ydewalle: “De achteruitgang van de steenkolennijverheid in Wallonië werd voorlopig tegengehouden door een nationaal beleid, dat hierdoor de normale expansie van het Kempens Bekken, vooral langs de oprichting van nevenbedrijven, in de weg zat”. Als gevolg hiervan werd nauwelijks 2 % van de Kempische steenkolen in Limburg zelf verwerkt.

In werkelijkheid was onze achteruitstelling nog veel erger en hatelijker. Ondanks de miljardensubsidies bleek het niet langer mogelijk de verlieslatende Waalse mijnen in bedrijf te houden. Mijnsluitingen werden er onvermijdelijk. Sindsdien werden door de opeenvolgende regeringen de Waalse reconversiegebieden op een ongelooflijke wijze bevoordeeld. En Limburg werd door deze politiek beroofd van heel wat industriële vestigingen.

Reeds in het Harmel-report van 1950 kon men lezen: “Wij willen nog een voorbeeld aanstippen van het negatief optreden van de financiële trusts en van de staatsoverheid: de cementfabrieken van het kinderrijke gewest Turnhout worden overgeheveld naar het demografisch verschrompeld gebied van Visé, waar men dan nota bene rekent op Limburgse arbeiders”.

Dat was nog maar een begin. Toen de overheid eens begonnen was de reconversie van de Waalse bekkens te bevorderen, werd de verhuis van Vlaamse bedrijven naar Wallonië bijna dagelijkse kost.

Een kleine lijst, alleen al voor Limburg: de liftenfabriek Jaspar ging van Sint-Truiden naar Luik; Aleurop en Reynholds trokken naar Ghlin-Baudour i.p.v. naar Tessenderlo; de glasfabrieken van Mol (nu Glaverbel) werden ingekrompen ten voordele van Verlica in Ghlin. Dat alles ging zijn gang met medeplichtigheid van Vlaamse en dan nog hoofdzakelijk socialistische politiekers. Wij mogen nooit de uitspraak van Louis Major, algemeen secretaris van het ABVV, op zijn eigen congres van december 1963: “Ik en mijn vriend Spinoy (die toen minister van Economische Zaken was) hebben ALLES gedaan voor onze Waalse vrienden. Wij hebben zelfs fabrieken vanuit Vlaanderen, naar Wallonië overgebracht”.

Niet alleen de politiekers, niet alleen vreemde, ik bedoel niet-Limburgse, kapitalisten zijn schuldig. Onze eigen beheerders gaan evenmin vrijuit. Gewezen eerste minister Gaston Eyskens schreef in 1940: “De Limburgse mijnen vindt men beheerst door een kapitalistisch beleid, vreemd aan elke Vlaamse betrachting”. En gewezen Limburgse gouverneur Verwilghen: “Ik ben van mening dat de Kempische mijnen steeds onder een leiding hebben gestaan die in sociaal en in Vlaams opzicht schromelijk tekort gebleven is aan haar verplichtingen.”

Ietwat vooruitlopend op wat nog moet volgen, wil ik nog een opmerkelijk citaat brengen uit de “Open Brief” van het kaderpersoneel en de bedienden van Zwartberg aan de minister van Economische Zaken Marc-Antoine Pierson op 21 januari 1966: “De eensgezindheid tussen regering, kolendirectorium en de maatschappij Cockerill-Ougrée is treffend. De solidaire voorbedachtheid is onweerlegbaar. De manier waarop de goede trouw van het personeel misbruikt werd, is wraakroepend. Denken we even aan het weldoordacht te gelde maken van villa’s en woningen op de rug van onbewuste ingenieurs, bedienden en arbeiders, en dit in de periode die de bekendmaking van de sluiting onmiddellijk voorafging. Zodoende kon de maatschappij Cockerill-Ougrée zich op listige wijze nog 200.000.000 fr. (in 1965!) toe eigenen door, beslag te leggen op de spaarcenten van de kopers en deze bovendien te binden aan leningen op lange termijn”. De kopers werden dubbel bedrogen: niet alleen verloren ze kort daarop hun werk, maar ook hun pas verworven eigendom zal na de sluiting gevoelig in waarde verminderen.

Het door de regering gevoerde beleid heeft tenslotte ook onze Limburgse mijnen verlieslatend gemaakt. De jarenlange winstderving ingevolge het compensatiestelsel, de weigering tot oprichten van nevenbedrijven en het kunstmatig rekken van Waalse mijnsluitingen hadden gevolgen. Zodanig dat zelfs een senator Hubert Leynen in zijn “Het Belang van Limburg” van 27 november 1965 moest toegeven: “Als de mijnuitbating in de Kempen ziek is geworden, moet dit toegeschreven worden aan het feit dat men veel te lange tijd een groot aantal ten dode opgeschreven mijnen in het Zuiden bij middel van aanzienlijke subsidies heeft in stand gehouden”.

Als tussennoot: diezelfde senator Leynen sprak nooit over Vlaanderen of Wallonië, maar steeds over het Noorden en het Zuiden.

De sluiting van Zwartberg werd een politieke sluiting. De eerste openlijk aanduiding hiervan kwam op 24 september 1964 uit het Waalse MPW-blad Combat, dat een vertrouwelijk dossier van het Kolendirectorium op de kop getikt had, waarin stond: “Om een goede indruk te maken, en niet de schijn te verwekken dat alleen Waalse mijnen getroffen worden, overweegt men de eventuele sluiting van Houthalen en Zwartberg in de Kempen.” Dit moest echter voorlopig geheim gehouden worden, want – aldus letterlijk in dit “geheim” rapport: “Aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen (oktober 1964) heeft de regering al het mogelijke gedaan om niets te laten uitlekken van dit rapport over de nakende kolencrisis.”

Bijgevolg werd uit louter partijpolitieke berekening de bekendmaking van het doodvonnis uitgesteld. In dat Kolendirectorium zetelden niet alleen Waalse socialisten, maar bvb voor het ACV ook, iemand als de Limburger Fraeters. Als hij, wat toch maar normaal zou geweest zijn, zijn organisatie op de hoogte heeft gesteld, heeft ook het ACV vijftien maanden lang gezwegen over wat er met Zwartberg dreigde te gebeuren. Onwetendheid kon het ACV daarbij niet inroepen. Immers op 7 oktober 1964 verspreidde de Genkse groep Volksbelangen over geheel Genk een “Open Brief aan de syndicalisten van de mijnstreek”, waarin o.m. stond: “In bijlage vindt u een afschrift van Combat van 24 september”.

In haar verkiezingspamfletten van april 1965 voorspelde de Volksunie: “Na de sluiting van de mijn van Houthalen (overgenomen door Zolder) ligt er nu een sluitingsbevel klaar voor de mijn van Zwartberg. Men stelt dit slechts uit tot na de verkiezingen van 23 mei”.

Inderdaad, vanaf midden 1965, na de vorming van de regering Pierre Harmel, werden de geruchten over sluiting steeds hardnekkiger. Begin november toog een delegatie mijnwerkers naar het Kolendirectorium in Brussel, om eindelijk zekerheid te krijgen. Ze werden er gewoon afgescheept. Op 22 december, drie dagen voor Kerstmis, deelde dan de regering officieel mee dat Zwartberg in de loop van 1966 zou sluiten. Betreffende de nodige reconversie zou er eerstdaags bij het parlement een wetsontwerp ingediend worden.

Het ondertussen opgerichte “Actiecomité voor de Mijnstreek” hield nog diezelfde avond een protestplaktocht doorheen de mijnstreek en organiseerde op zondag 26 december een autokaravaan. Donderdag 23 december betoogden mijnwerkers te Zwartberg reeds met zwarte vlaggen en het opschrift: “Sluiten is dat ons kerstgeschenk?” Ze trokken dezelfde dag nog naar Hasselt, naar het provinciebestuur in de Lombaardstraat, waar drie ministers (Pierson, Servais en Bertrand), verwacht werden. Het kwam er tot relletjes met de rijkswacht. Marcel Cox, voorzitter van ACV-Limburg, leest voor de ministers een tekst af, waarin herinnerd wordt aan de schriftelijke belofte van premier Harmel om de provinciale instanties vooraf op de hoogte brengen van de sluitingsplannen (hetgeen niet gebeurd was) en waarin het verder heet: “Er is geen enkel spoor van een werkelijk reconversieplan. Er is alleen maar improvisatie”. De heer ir. Vesters, directeur van Waterschei, zegt er aan de ministers: ”Het komt mij voor dat men een Kempense mijn heeft willen sluiten enkel en alleen om het evenwicht tussen het Noorden en het Zuiden te bewaren”. Gouverneur Louis Roppe voegt daaraan toe: “Limburg moet zich tevreden stellen met de kruimels van de tafel”.

Op Kerstavond 24 december hingen er protest-spandoeken tussen de grote bogen van de brug over het Albertkanaal te Hasselt, daar aangebracht door De wakkere Desiré Dylst. Op zondag 26 december schrijft Mgr. Van Zuylen, bisschop van Luik én van Limburg (toen nog) een brief aan zijn gelovigen, voorgelezen in alle Limburgse kerken: “Niemand zal kunnen ontkennen dat de voorgenomen maatregel zwaar drukt op het Limburgse Bekken. In geen enkel ander gewest worden bij een mijnsluiting zoveel arbeiders betrokken. In vorige jaren hebben de Limburgse mijnen ingevolge het compensatiestelsel er veel toe bijgedragen om in andere gewesten aan duizenden werkgelegenheid te bezorgen. Is het dan niet billijk dat heel het land nu een inspanning doet om Limburg te helpen?”

De volgende dagen regent het moties van allerlei Vlaamse verenigingen. Daarbij de ongemeen scherpe beginselverklaring van de KVIV (de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging): “We stellen vast dat een bedrijf met 4500 personeelsleden plots, zonder programma en zonder oplossing voor de sociale problemen, gesloten wordt. Dat is een unicum in de geschiedenis van ons volk. Wij ingenieurs zijn gekrenkt in onze beroepsfierheid. Wij zijn ontgoocheld omdat de volksvertegenwoordiging geen gezonde maatregelen kan afdwingen om het levensrecht van ons volk en van onze industrie te doen eerbiedigen.”

Ondertussen werden er pogingen ondernomen om in Limburg een front te vormen tegen de sluiting. Er was een samenkomst op donderdag 13 januari met afgevaardigden van ACV, VVB, Actiecomité en middenstanders die echter geen tastbaar resultaat had, want bij een tweede vergadering, zaterdag 15 januari, lieten de syndicalisten zich niet meer zien. Op donderdag 20 januari zijn er te Hasselt lichte incidenten tussen politie en mijnwerkers bij het gebouw van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling, die een zogenaamd “herplaatsingscomité wil installeren.

Op zaterdag 22 januari houdt de Vlaamse Volksbeweging, waarvan op dat ogenblik een zekere Wilfried Martens nog steeds hoofdbestuurslid was, een grote protestbetoging in Zwartberg. Ongeveer 2700 deelnemers, waaronder nagenoeg gans het kaderpersoneel van de mijnen Zwartberg en Waterschei samen met talloze arbeiders en bedienden, stappen mee … zonder hun politieke mandatarissen, tenzij deze van de Volksunie, enkele ACV-ers ten persoonlijke titel, maar geen enkele ABVV-er. Het is een optocht zonder incidenten, voortreffelijk geleid door de Genkse politie.

’s Anderendaags echter, zondag 23 januari, is het de dag van het ACV met optocht en meeting op Hoevezavel (tussen Zwartberg en Waterschei), waar provinciaal voorzitter Marcel Cox uitroept: “Als er één ontslagbrief uitgereikt wordt, zit het er op en iedereen weet wat dat betekent!”

De eerste ontslagbrieven worden uitgereikt op donderdag 27 januari. Het vervolg was te raden: spontane en algemene staking van de ondergronders van de eerste post, die beneden bleven. Om 14 uur gaat de middagpost de stakers beneden versterken … en de rijkswacht verschijnt aan de mijn met zwaar materiaal. Dan staat Zwartberg in rep en roer. Schoolkinderen komen bidden bij de ingang van de mijn. ’s Avonds worden voedselpakketten, bijeengebracht met een geïmproviseerde fakkeltocht doorheen de Genkse winkelstraten, naar beneden gebracht.

Op zaterdag 29 januari wil het Actiecomité een geld- en voedselinzameling houden te Hasselt. Dit wordt door burgemeester Paul Meyers verboden met als motivatie: “Wij menen te weten dat in de betrokken middens vooralsnog nog niet om geldelijke hulp gevraagd wordt”. Aan de Albertkanaalbrug komt het tot vrij ernstige botsingen tussen rijkswachters en mijnwerkers, waarvan er velen vergezeld zijn van vrouw en kinderen.

Ik zie nog steeds het beeld van de struise Frits Hallai, die met een kind op zijn arm als een rots midden in de traangaswolken op de steenweg bleef staan en geen centimeter van zijn plaats week. Deze man was als Duits krijgsgevangene na zijn vrijlating in de mijn blijven werken, is een hele tijd lid geweest van de reddingsbrigade van Zwartberg zodat ikzelf op mijn werk bij het Reddingswezen hem goed had leren kennen.

Deze vreedzame betoging. voorafgegaan door een fanfare en voor de helft bestaande uit vrouwen en kinderen, zou — althans volgens de redenering, de « schuld van alles » zijn !

Op zondagmorgen 30 januari komen onverwacht ongeveer 300 Vlaamse betogers naar Zwartberg. Zij waren oorspronkelijk van plan te betogen hetzij in Voeren hetzij in Moeskroen. Daar beide manifestaties verboden waren, werd besloten in Zwartberg een solidariteitsbetoging te houden. Op de brede Hoevezavellaan werden ze ontvangen met traangasgranaten. Toen één hiervan in een handelszaak terecht kwam, waar zich ook kinderen bevonden, werden talrijke omwonenden zo woedend dat zij met de betogers mee gingen opstappen, waarop er hevige rellen met de rijkswacht uitbraken.

Het bleef de ganse dag woelig aan de mijn, zeker toen bekend geraakte dat de vakbonden een akkoord aanvaard hadden waarbij weliswaar de afdankingen met een maand opgeschort werden, doch de sluitingsdatum van 1 oktober gehandhaafd bleef. In de voormiddag van maandag 31 januari komen syndicale afgevaardigden naar de mijn om de stakers aan te zetten tot aanvaarding van dit akkoord en dus een einde te maken aan de staking. De stakers weigeren echter de ondergrond te verlaten en verwerpen het akkoord.

’s Middags trekken mijnwerkers uit Zwartberg naar Winterslag. Bij botsingen met de rijkswacht maakt deze voor het eerst gebruik van vuurwapens: Jef Heylen van Diest wordt hierbij zwaar gekwetst. Versterkt met stakers van Winterslag gaat het dan naar Waterschei, waar het dan tot een nieuwe, veel ernstigere schietpartij komt, waarbij volgens getuigen “mijnwerkers als konijnen neergeknald werden”.  Talrijke gekwetsten, één dode: Jan Latos, lid van de reddingsbrigade (mij dus persoonlijk bekend), 26 jaar, gehuwd en vader van een drie maand oud dochtertje. Tegen de avond, een grote menigte is nu samen gestroomd rond de plaats van de incidenten, treedt de rijkswacht weer in actie. Opnieuw vele gekwetsten, opnieuw een dode: Valeer Sclep, bediende in een grootwarenhuis, jaargenoot en goede vriend van mijn schoonbroer, zodat ik ook deze dode persoonlijk gekend heb.

Een stem over deze gebeurtenissen, een neutrale stem, het getuigenis van de reporter van de Nederlandse krant “Het Algemeen Dagblad”: “Rijkswachters weigerden te voldoen aan het bevel van hun commandant om het vuren te staken. Woest achtervolgde ze de vluchtelingen. Met tientallen stoven ze de omliggende cafés en huizen binnen. Ouden van dagen, vrouwen en kinderen werden niet meer ontzien. In een oogwenk werden tientallen mensen met geweerkolven tegen de grond geslagen. Geschreeuw en gehuil van kinderen markeerden dit bestiaal optreden. In het café “Bij Harrie” werd ook uw verslaggever met geweerkolven de straat op geranseld. In hetzelfde café ontzagen de rijkswachters zelfs niet de door eens schot in het gezicht getroffen mevrouw Souvereyns, die daar de eerste hulp, kreeg, met geweerkolven te bewerken.”

Theo Van Hecken is zojuist neergeschoten — in de rug getroffen. Een priester knielt naast hem neer en de ter hulp snellende Arcila Antonio wordt eveneens neergeschoten. Om beslag te leggen op deze foto werden destijds door de B.O.B. en de gerechtelijke politie tientallen huiszoekingen verricht.

Dit alles gebeurde onder een socialistisch minister van Binnenlandse Zaken, Alfons Vranckx, laten we dit nooit vergeten. Laat ons steeds de namen blijven herinneren van de doden van Zwartberg: Jan Latos, Valeer Sclep en ook Theo (patje) van Hecke, de derde dode, in 1973 gestorven na een jarenlange verlamming als gevolg van een kogel in de rug. Mijnwerker Theo van Hecke was Vlaamsgezind, zijn kinderen waren bij het VNJ in Wilrijk en de VNJ-schaar van Wilrijk draagt nog steeds fier zijn naam in haar schaarwimpel. En vergeten we ook niet de namen van de zwaarst gewonden: mevrouw Blommaert-Souvereyns, moeder van zes kinderen, Hulusi Yigit, vader van vier kinderen, Angelo Margarino, Frans Wouters, Antonio Arcila en zovele anderen zoals bijvoorbeeld Jef Heylen van Diest, bij wie we eens tijdens zijn herstelperiode heel het huis opnieuw mochten behangen.

Er volgden nog tien woelige en gedenkwaardige dagen: de vervanging van rijkswachters door para’s na een bezoek aan de koning van een Genkse delegatie, studentenbetogingen in Hasselt en Leuven, huiszoekingen naar bezwarende foto’s bij journalisten en bij kranten, interpellaties in het parlement, het verbod van de Tv-reportage “Mijnalarm” van Maurits de Wilde en tenslotte een nieuw akkoord: “Geen afdanking zonder herplaatsing van de werknemers”.

De regering was werkelijk in paniek. Een overduidelijk bewijs hiervoor was haar beslissing om de begrafenis van de beide slachtoffers Jan Latos en Valeer Sclep te doen plaats vinden op dezelfde dag (donderdag 3 februari) en hetzelfde uur, maar in twee verschillende kerken en op twee verschillende kerkhoven, zonder vakbonden, zonder politiekers, alleen de oude 95-jarige Camille Huysmans. Volksunie-Limburg, de enige politieke partij die naast de mijnwerkers stond, had toen nog geen parlementsleden. Dat zou pas twee jaar gebeuren.

’s Anderendaags diende de regering haar ontslag in, kreeg van de koning opdracht aan te blijven, maar zou dan toch op donderdag 10 februari definitief aftreden.

Renaat Vanheusden, van 1957 tot 1987 personeelslid van het Coördinatie Centrum Reddingswezen (CCR) van de Kempische Steenkolenmijnen

Meer bij Witboek over Zwartberg, V.U. Toon van Overstraeten, persdienst Volksunie

Nvdr: Canvasreportage van 1991 in de reeks Keerpunt over de sluiting van de mijn van Zwartberg in 1966 – duur 47′. Het scherm blijft eventjes zwart, als om de zwarte dag te memoreren. In de reportage worden ook enkele scenes geëvoceerd.

 

 

 

 

4 gedachten over “De zwarte bladzijde van Zwartberg

  1. Hartelijk dank voor de plaatsing van mijn tekst, door u mooi vergezeld van illustraties. Enkel jammer voor de (gelukkig niet zo talrijke) tikfouten, die konden weggewerkt worden.

    • Hartelijk dank Renaat voor het terug in herinnering brengen van het drama van Zwartberg.

  2. ik las toen de brief van Bruno de Winter t.a.v. Frans Praet ,de toenmalige Majoor v/d rijkswacht,waar hij ,Bruno, nog verwees naar ‘t sympathieke Franske zijn jeugd en samen speelden in de bossen van Kasterlee.
    Aanleiding was de stakende betogers werden beschoten door de gendarmes en er vielen doden.
    Bruno wastte majoor Praet z’n oren .
    Zou die brief nog in’t archief van ‘t Palieterke zitten ?

  3. Het gaat hier om één der zovele etterbuilen van de belgische ziekte veroorzaakt door de belgische bezetting van Vlaanderen sinds 1830. Het probleem van de Kempische steenkoolmijnen kan gewoon samengevat worden in één zin : “plunderen, saboteren en terroriseren”, door de belgische bezetter bestaande uit de franstaligen, de loge mafia’s en de roden(vanaf 1919) met behulp van verraders. Dezelfden die ons nu ook overspoelen met “invallers en bezetters”.
    Spijtig genoeg dienen we eens te meer vast te stellen dat een meerderheid in Vlaanderen daarvoor stemt en blijft stemmen.
    Nog een detail : op het ogenblik van het drama was de Leuvenaar en socialist Alfons Vranckx minister van binnenlandse zaken. Hij bleef zitten !!
    In 1998 kwam Semira Adamu, een illegale die zich verzette tegen haar uitwijzing, om het leven, en de toenmalige minister van binnenlandse zaken Louis Tobback, nog een Leuvenaar en socialist, nam ontslag!!!
    Men ziet hier dus waar de werkelijke belangen liggen van de socialisten. Er was immers geen enkele reden voor “Lewie” om ontslag te nemen. Het probleem met Semira was immers opgelost, en het resultaat had ze dan volledig aan zichzelf te danken.
    De sociale problemen door de sluiting van Zwartberg waren ernstig. Ze waren echter geen unicum.
    Zie de hongersnoden in Vlaanderen :
    http://www.faronet.be/erfgoeddag/nieuws/le-mal-flamand-hongersnood-in-de-19e-eeuw
    Een hongersnood die mede in de hand werd gewerkt door het drama van 1830.
    En ondanks dit alles bleef Vlaanderen meer belastingen betalen dan de Walen.
    Steeds komen we terecht, bij welk probleem dan ook, bij de belgische bezetting van Vlaanderen. Zolang dat deze bezetting duurt, is er geen enkele oplossing mogelijk voor de problemen waarmee Vlaanderen zit te worstelen.

Reacties zijn gesloten.