Ferdinand Ries – 3de pianoconcert

klassische-musikFerdinand Ries werd, net als Ludwig van Beethoven, geboren in Bonn. De vader van Ries, de violist Franz Anton Ries (1755-1846), was een vriend van Beethoven en bovendien diens vioolleraar. Ferdinand kreeg ook les van zijn vader, studeerde daarna in een tijdje in München en ging rond 1803 naar Wenen, waar Beethoven hem gedurende een drietal jaren pianoles gaf. Ries van zijn kant werkte als kopiist en secretaris voor Beethoven. Bij Johann Albrechtsberger volgde Ries compositielessen. In juli 1804 gaf hij zijn eerste publieke optreden, een uitvoering van het derde pianoconcerto van Beethoven dat enthousiast werd ontvangen.

Dankzij de invloed van Beethoven kreeg Ries aanstellingen als pianist bij adellijke families in Baden en Silezië. Tussen 1809 en 1813 toerde hij als concertpianist door Europa heen, tot hij zich vestigde in Londen, waar hij een hoog aanzien bij het Londense publiek verwierf. Hij bleef er elf jaar, en trouwde met een Engelse. Hij bleef nog in contact met Beethoven en behartigde diens belangen verder; zo bekwam hij voor Beethoven in 1822 een opdracht van de Philharmonic Society, die zou resulteren in de “Kroonsymfonie”.

In 1824 besloot Ries om te stoppen als concertpianist. Hij keerde terug naar Duitsland, waar hij muzikaal actief bleef als componist en dirigent. Hij was tussen 1825 en 1837 acht maal leider van het belangrijke Niederrheinisches Musikfest. In 1834 werd hij benoemd tot leider van het stedelijk symfonieorkest en de Singakademie in Aken.

Ries was een productief en origineel componist in elk genre, wiens werk, zoals dat van andere tijdgenoten, grotendeels overschaduwd is geraakt door dat van Beethoven. Hij schreef onder meer acht symfonieën, waarvan er zeven gepubliceerd werden. Daarnaast schreef hij veel voor piano – concerto’s, trio’s, kwartetten, sonates – maar ook oratoria, liederen, en kamermuziek. Cecil Hill publiceerde in 1977 een thematische catalogus van het oeuvre van Ferdinand Ries.

Guillaume Lekeu – Sonate voor viool en piano

klassische-musikGuillaume Lekeus vader handelde in wol. Zijn beide ouders waren muziekliefhebbers. Hij kreeg zijn eerste muzieklessen (piano en solfège) van Alphonse Voss, de dirigent van de plaatselijke fanfare.

In 1879 verhuisde de familie naar Poitiers. Aan het lyceum leerde hij onder invloed van zijn leraar natuurkunde Alexandre Tissier, een amateurmusicus, de muziek van Beethoven en Bach kennen. Vanaf 1885 componeerde hij regelmatig, vooral voor piano en kamerbezetting. In deze periode interesseerde hij zich actief voor verschillende muziekstromingen (zowel oude muziek als die van zijn eigen tijd), maar hij concentreerde zich vooral op Beethoven. Tijdens zijn zomervakanties ging hij terug naar zijn geboortedorp. Hij studeerde er vanaf 1887 harmoniieleer en viool bij Octave Grisard.

In juni 1888 verhuisde het gezin Lekeu naar Parijs, waar hij begon aan een studie filosofie. Hij maakte kennis met Teodor Wyzewa en zette zijn studie harmonieleer voort bijGaston Vallin. In augustus 1889 ging hij naar Bayreuth om er naar Wagners opera’s te luisteren. Hij zou er tijdens een van de opvoeringen, door emotie bewogen, het bewustzijn hebben verloren. Na deze reis volgde hij privélessen contrapunt en fuga bijCésar Franck. Beiden raakten snel bevriend en Franck stimuleerde hem in zijn compositorische bezigheden. Ondertussen werden meerdere van zijn werken uitgevoerd in Verviers.

Na Francks dood in de herfst van 1890 introduceerde Wyzewa hem bij Vincent d’Indy. Deze onderwees hem orkestratie en zette hem aan mee te doen aan de Brusselse Prix de Rome. Hij won de tweede prijs met zijn cantate Andromède. Velen bespotten dat oordeel, omdat de jury partijdig zou zijn geweest. In 1892 introduceerde D’Indy hem bij Le Cercle des XX. Daar dirigeerde hij meerdere van zijn werken en ontmoette de violist Eugène Ysaye. Lekeu schreef voor hem een vioolsonate. Het werd zijn meest gespeelde werk. 1892 was het jaar van Lekeus grote doorbraak, die helaas van korte duur zou zijn. Talloze van zijn werken werden in die periode uitgevoerd. De dag na zijn 24ste verjaardag stierf Lekeu te Angers, waar zijn ouders sinds 1892 woonden, aan paratyfus, na het nuttigen van een besmettesorbet.

Veel uit Lekeus oeuvre wordt gekenmerkt door een zekere zwaarmoedigheid, tot zelfs pathetiek. Hij schreef echter ook minder sombere werken, misschien gemotiveerd door het feit dat “la joie est mille fois plus difficile à peindre que la souffrance” (vrolijkheid is duizendmaal moeilijker te schilderen dan het lijden).

Hoewel Lekeu op jonge leeftijd stierf, op een moment dat zijn compositorische vaardigheden nog niet volmaakt waren, getuigt zijn muziek van rijpheid. Zijn tijdgenoten hadden hem een langer leven toegewenst, in het licht van een gegarandeerd succes als componist.

Daniel Sternefeld – Mater Dolorosa

klassische-musikDe dirigent-componist Daniel Sternefeld studeerde fluit en theorie aan het Koninklijk Antwerps Conservatorium. Hij volgde ook privé-lessen in compositie bij Renaat Veremans en bij Paul Gilson, bij wie hij ook contrapunt, fuga en orkestratie volgde. Verder ging hij muziekdirectie studeren bij Frank Van der Stucken (in het Mozarteum in Salzburg) en bij Bernhard Paumgartner, Clemens Krauss en Herbert von Karajan.

In 1929 werd hij als fluitist aangenomen in het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen: in 1936 werd hij benoemd tot derde dirigent, in 1938 tot tweede en in 1944 tot hoofddirigent. Tussen 1930 en 1940 was hij ook in dienst van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen, waarvoor hij gelegenheidsmuziek schreef. Hij dirigeerde ook de ‘Cercle musical juif’ en enkele koorverenigingen in zijn geboortestad. In die jaren schreef hij zijn eerste composities, zoals de
Symphonia Femina.

Vanaf 1948 was hij dirigent van het Radio Symfonie Orkest in Brussel, waar hij begon als tweede dirigent. Na de pensionering van Franz André werd hij hoofddirigent, een functie die hij uitoefende tot 1971. Hij trad regelmatig op als gastdirigent in verschillende Europese landen, in Zuid-Afrika en in Noord – en Zuid-Amerika.

Hij was bekend voor zijn uitvoeringen van moderne muziek en verschillende Belgische premières kregen onder zijn leiding hun première. Vanaf 1948 tot het moment van zijn pensioen gaf hij de directiecursus in het Antwerpse Conservatorium, waar François Huybrechts één van zijn studenten was. Nadat hij zich had teruggetrokken als dirigent en leraar, wijdde hij de laatste jaren van zijn leven aan het componeren.

Zijn muziek wordt gekleurd door Richard Wagner, Richard Strauss en Gustav Mahler: ze toont expressie en suggestie, emotie en atmosfeer, grote structuur en kennis van zaken. Sternefelds orkestraties zijn steeds vol verbeelding en durf; vaak ook gebruikt hij zeer hoge registers. Zijn opera Mater Dolorosa vormt een brug tussen de periode van de laatromantiek en de nieuwe muziek van de vroege 20e eeuw. Het orkest wordt gebruikt als een belangrijk element om het verhaal te vertellen, en waar het als begeleider functioneert van de bijzonder veeleisende zangpartijen, geeft het kleur aan de tekst.

Ons Erfdeel

 

Joseph Haydn – Symfonie nr. 44

klassische-musikDe Symfonie nr. 44 is een symfonie van Joseph Haydn, voltooid in 1772. Deze symfonie heeft als bijnaam de Rouwsymfonie (Trauersnfonie), omdat Haydn wilde dat het derde (trage) deel van deze symfonie op zijn begrafenis zou worden gespeeld. Het is een typisch werk uit de Sturm und Drang-periode van Haydn.

 

Bezetting

  • 2 hobo’s
  • 1 fagot
  • 2 hoorns
  • strijkers
  • klavecimbel

Delen

Het werk bestaat uit vier delen:

  1. Allegro con brio
  2. Menuetto en trio: Allegretto
  3. Adagio
  4. Finale: Presto

Ralph Vaughan Williams – A London Symphony

klassische-musikA London Symphony (nr. 2) werd tussen 1912 en 1913 geschreven door de Britse componist Ralph Vaughan Williams en voor het eerst uitgevoerd op 27 maart 1914 in de Queen’s Hall te Londen door het Queen’s Hall Orchestra onder leiding van Geoffrey Toye.

Aanvankelijk was de symfonie ontstaan als toongedicht met als onderwerp het Londense leven, maar op aanraden van zijn vriend George Bitterworth (zelf ook componist) bewerkte Vaughan Williams het toongedicht tot een symfonie. De herziene versie van 1920 werd opgedragen aan Butterworth, die in de Eeerste Wereldoorlog omgekomen was.

De originele muziek werd in 1914 naar Fritz Bisch in Duitsland gestuurd en ging aldaar verloren. Op basis van schetsen voor piano, afzonderlijke stukken symfonie voor het orkest en met behulp van vrienden George Butterworth, E.J. Dent en Geoffrey Toye werd de symfonie gereconstrueerd. Deze gereconstrueerde versie werd voor de eerste maal uitgevoerd op 11 februari 1915 in de Winter Gardens te Boumemouth door het Bournemouth Municipal Orchestra onder leiding van Dan Godfrey. Ralph Vaughan Williams herzag de symfonie nog enkele malen tussen 1918 en 1920. Deze tweede versie werd uitgevoerd op 4 mei 1920 in de Queen’s Hall te Londen door het Queen’s Hall Orchestra onder leiding van Albert Coates. London Symphony werd vervolgens in 1934 nogmaals herzien. Deze derde versie werd uitgevoerd op 22 februari 1934 in de Queen’s Hall te Londen door de London Philharmonic Orchestra onder leiding van Sir Thomas Beecham.

Over London Symphony maakte Vaughan Williams zelf in 1920 enkele waardevolle opmerkingen. Zo stelde hij dat de symfonie eigenlijk “Symphony by a Londoner” had moeten heten. “The life of London (including, possibly, its various sights and sounds) has suggested to the composer an attempt at musical expression.” Maar de symfonie moet verder gezien worden als “self-expressive, and must stand or fall as ‘absolute’.

De symfonie bestaat uit:

  1. Lento – Allegro risoluto — in het eerste deel kan men, volgens de componist, de “Westminster Chimes” horen; verder moet de tweede sectie van het stuk “the noise and hurry of London” uitdrukken, maar met daaronder in lento “its always underlying calm”
  2. Lento — het tweede, langzame deel wekt de indruk van “Bloomsbury Square on a November afternoon”, alhoewel dit volgens Vaughan Williams niet de onderliggende gedachte was.
  3. Scherzo (Nocturne). Allegro vivace — de luisteraar moet zich voorstellen dat hij zich bevindt “standing on Westminster Enbankment at night, surrounded by the distant sounds of the Strand, with its great hotels on one side, and the “New Cut” [hotel] on the other, with its crowded streets and flaring lights.”
  4. Finale. Andante con moto – Maestoso alla marcia (quasi lento) – Allegro — het vierde deel begint met een “agitated theme (…) alternating with a march movement”, dat eerst plechtig en later energiek is, terwijl aan het einde van het vierde deel “comes a suggestion of the noise and fever of the first movement”, gevolgd door een Epiloog waarin de prelude van het eerste deel terugkeert.

 

Leonard Bernstein – Symfonische dansen

klassische-musikHet combineren van kunst en popcultuur is typisch Amerikaans, maar geen twintigste-eeuwse componist deed het zo overtuigend als Leonard Bernstein. Symfonieën en koorwerken schreef hij met dezelfde flair als songs en musicals. Klassiek, modern en swing gaan binnen één werk vaak naadloos in elkaar over.

Leonard Bernstein werd op 25 augustus 1918 geboren in de plaats Lawrence (Massachusetts, Verenigde Staten) in een Pools-Joods gezin. Zijn grootmoeder had erop gestaan dat ze hem Louis zouden noemen en zo heette hij officieel ook. Zijn ouders noemden hem in de praktijk echter Leonard omdat hij zelf liever zo genoemd wilde worden. Hij liet op zijn vijftiende jaar zijn voornaam officieel veranderen in Leonard. Zijn vader Sam was een zakenman en hij was niet zo gecharmeerd van Leonards interesse in de muziek. Toch nam hij hem vaak mee naar concerten. Toen hij nog jong was hoorde hij een pianoconcert en hij was er onmiddellijk door gegrepen. Als gevolg daarvan nam hij dan ook pianolessen.

Als kind ging hij naar de Garrison School en naar de Boston Latin School. Toen hij in 1934 eindexamen gedaan had ging hij naar de Harvard Universiteit om daar muziek te studeren. Voordat hij in 1939 afstudeerde debuteerde hij onofficieel als dirigent.

Nadat hij afgestudeerd was ging hij naar het Curtis Institute of Music in Philadelphia. Daar kreeg hij pianoles, dirigeerlessen en lessen in het schrijven van arrangementen.

In 1940 ging hij naar zomercursus van het Boston Symphony Orchestra, onder leiding van de dirigent Serge Koussevitzky, in Tanglewood. Later werd Berstein assistent dirigent van Koussevitzky.

In 1943 kreeg hij een vaste baan als assistent dirigent van het New York Philharmonic. Op 14 november 1943 was de dirigent van het orkest, Bruno Walter geveld door griep. En zonder enige repetitie moest Bernstein zijn taak als dirigent van hem overnemen. De kranten schreven lovend over hem en het toeval wil dat het concert rechtstreeks werd uitgezonden op de nationale radio waardoor hij nog meer bijval kreeg. Al snel wilden orkesten over de hele wereld hem hebben als gastdirigent.

In 1945 werd hij benoemd tot muzikaal directeur van het New York City Symphony Orchestra, een post die hij vervulde tot 1947. Na de dood van Serge Koussevitzky in 1951 nam Bernstein zijn taak bij het Boston Symphony Orchestra in Tanglewood over. Hij zou daar vele jaren les geven.

In 1958 werd hij muzikaal directeur van het New York Philharmonic. Vanaf die tijd gaf hij meer concerten met het orkest dan enig dirigent voor hem had gedaan. Zijn leven lang was hij de meest gelauwerde dirigent van het orkest. Meer dan de helft van de meer dan vierhonderd platen die Bernstein maakte waren met het New York Philharmonic.

Leonard Bernstein reisde over hele wereld als dirigent. Direct na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, dirigeerde hij in Londen en bij het Internationale Muziek Festival in Praag. In 1947 dirigeerde hij in Tel Aviv. Hij kreeg daardoor voor de rest van zijn leven een band met Israël. In 1953 was Bernstein de eerste Amerikaan die een opera dirigeerde in het Scala in Milaan, “Medea” met Maria Callas in de hoofdrol.

Hoewel hij als dirigent een standaard repertoire had zal hij toch het best herinnerd worden door zijn stukken van Haydn, Beethoven, Brahms, Schumann, Sibelius and Mahler. In het bijzonder vielen zijn uitvoeringen van de symfonieën van Mahler in de jaren zestig op. Door deze legendarische uitvoeringen werden de werken van Mahler weer opgenomen in het concert repertoire en werd zijn reputatie als componist hersteld.

Leonard BernsteinGeïnspireerd door zijn joodse afkomst voltooide hij in 1943 zijn eerste grote werk, Symfonie No. 1: “Jeremiah”. Het stuk werd voor het eerst in 1944 uitgevoerd door het Pittsburgh Symphony Orchestra, gedirigeerd door Bernstein zelf. Hij kreeg er de New York Music Critics Award voor. De première van zijn tweede compositie, Symfonie No. 2: “The Age of Anxiety”, werd uitgevoerd door het Boston Symphony Orchestra, met als dirigent Koussevitzky en Bernstein als pianist. Zijn Symfonie No.3: “Kaddish”, uit 1963, werd voor het eerst uitgevoerd door het Israel Philharmonic Orchestra. “Kaddish” is opgedragen “aan de herinnering aan John F. Kennedy”.

Andere belangrijke composities van Berstein zijn Prelude, Fugue en Riffs voor solo klarinet en jazz ensemble (1949); serenade voor viool, snaarinstrument en percussie (1954); symfonische dansen uit “West Side Story” (1960); psalmen voor koor, jongenssopraan en orkest (1965); “Mass”, een theaterstuk voor zangers, muzikanten en dansers, ter gelegenheid van de opening van het John F. Kennedy Center for the Performing Arts in Washington, D.C. en voor het eerst uitgevoerd in 1971; “Songfest”, een zangcyclus voor zes zangers en orkest (1977); “Divertimento for Orchestra” (1980); een stuk voor solo fluit en klein orkest (1981); een stuk voor solo piano (1981); een Missa Brevis voor zangers en percussie (1988); “Thirteen Anniversaries” voor solo piano (1988); “Concerto for Orchestra”: “Jubilee Games” (1989); en Arias and Barcarolles voor twee zangers en piano duet (1988).

Bernstein schreef in 1952 ook een (eenakter) opera, “Trouble in Tahiti”. In 1983 schreef hij het vervolg daarop, de opera met drie aktes, “A Quiet Place”. Hij werkte samen met Jerome Robbins bij het schrijven van de muziek voor drie balletten, “Fancy Free” (1944) en “Facsimile” (1946) voor het American Ballet Theatre en “Dybbuk” (1975) voor het New York City Ballet. Hij schreef de partituur voor de met een Oscar bekroonde film “On the Waterfront” in 1954. Daarnaast schreef hij muziek voor twee Broadway stukken “Peter Pan” (1950) en “The Lark” (1955).

Bernstein droeg aanmerkelijk bij aan musicals die op Broadway opgevoerd weren. Hij werkte samen met Betty Comden en Adolph Green bij het schrijven van de musicals “On the Town” (1944) en “Wonderful Town” (1953). Samen met Richard Wilbur, Lillian Helman en anderen schreef hij “Candide” (1956). In 1957 werkte hij weer samen met Jerome Robbins en Stephen Sondheim, en ook Arthur Laurents, bij het schrijven van een van de beroemdste musicals “West Side Story”, waarvan ook een Oscar winnende film gemaakt werd.

Giovanni Battista Pergolesi – Stabat Mater

klassische-musikHet Stabat Mater (in f klein) van Giovanni Battista Pergolesi is een versie van het Stabat Mater, een cyclus van gezangen over Maria die waarschijnlijk omstreeks 1300 is geschreven door Jacopone da Todi. De compositie dateert uit 1736.

‘Huilend stond de moeder aan de voet van het kruis, waaraan haar zoon te sterven hing.’ Zo luidt de beginregel van het gedicht dat omstreeks 1300 geschreven werd ter ere van de Heilige Maria. Pergolesi kreeg de opdracht om het Stabat Mater gecomponeerd door Alessandro Scarlatti dat tot dan toe elke Goede Vrijdag in Napels was opgevoerd, te vervangen.

Giovanni Battista PergolesiIn heel Europa trok zijn Stabat Mater veel belangstelling. Andere componisten zoals Johann Sebastian Bach gebruikten thema’s uit het werk, zoals indertijd wel vaker gebeurde. (Bach gebruikte het Stabat Mater als basis voor het motet Tilge, Höchster, meine Sünden, BWV 1083). Door de populariteit verschenen er in de 18e eeuw diverse uitgaven van het Stabat Mater, maar niet elke uitgever prefereerde authenticiteit boven verkoopcijfers, waardoor vele uitgaven onnauwkeurig bleken. Waarschijnlijk heeft Pergolesi het Stabat Mater met tussenpozen geschreven. Het slotduet schreef hij toen hij op zijn sterfbed lag (1736). Pergolesi had TBC, waaraan hij op 26-jarige leeftijd stierf.

Pergolesi koos voor een intieme bezetting: de (mannelijke) solostemmen – sopraan en altus – worden begeleid door strijkers – twee violen en altviool – en continuo. Na Pergolesi’s dood verschenen bewerkingen waarbij het orkest werd uitgebreid met blazers of waarbij een koor werd toegevoegd.

Het werk bestaat uit :

  1. Stabat Mater Dolorosa
  2. Cuius Animam Gementem
  3. O Quam Tristis et Afflicta
  4. Quae Moerebat et Dolebat
  5. Quis est Homo
  6. Vidit Suum Dulcem Natum
  7. Eia Mater Fons Amoris
  8. Fac, ut Ardeat cor Meum
  9. Sancta Mater, Istud Agas
  10. Fac ut Portem Christi Mortem
  11. Inflammatus et Accensus
  12. Quando Corpus Morietur

Anton Bruckner – 7de symfonie

klassische-musikToen Anton Bruckner in 1885 zijn Zevende Symfonie aan het publiek voorstelde, reageerde dat – buiten alle verwachtingen van de componist in – enorm positief. De spontane lof die Bruckner te beurt viel, stond in schril contrast met de onverschilligheid waarmee het Weense publiek zijn eerdere symfonieën bejegend had. Met een duurtijd van ruim een uur was Bruckners Zevende nochtans geen hapklare brok muziek.

Ditmaal zorgde Bruckner echter voor een overkoepelende spanningsboog, waarbij het slot van de finale aan de aanhef refereert. Ook de beklijvende melodieën spraken onmiddellijk aan, wat deze symfonie nog steeds tot een van ‘s mans meest populaire werken maakt.

Charles Gounod – Sint-Ceciliamis

klassische-musikDe Messe solennelle en l’honneur de Sainte-Cécile in G-groot, of kortheidshalve Messe solennelle de Sainte-Cécile, in het Nederlands ook wel Sint-Ceciliamis of Ceciliamis genoemd, is een mis van Charles Gounod voor drie solisten, vierstemmig koor, orkest en orgel. Ze is aan de heilige Cecilia, de beschermheilige van de kerkmuziek, gewijd.

De Ceciliamis is wel het bekendste werk van Charles Gounod op het vlak van de kerkmuziek. Hij componeerde haar op de leeftijd van 37 jaar. Ze valt tussen zijn overige missen op door haar uitgesproken rijke orkestbegeleiding, waar de meeste andere missen van Gounod naast de zangers hoogstens een orgel vereisen.

De Ceciliamis werd op 22 november 1855, de naamdag van de heilige Cecilia, in de Eglise Saint-Eustache in Parijs voor het eerst uitgevoerd. De toen eveneens aanwezige componist Camile Saint-Saëns schreef later:

De uitvoering van de Ceciliamis riep een soort verdoving op. Deze eenvoud, deze grootsheid, dit zuivere licht, dat zich over de muziekwereld als een schemer verspreidde, bracht de mensen in grote verbazing. Men voelde, dat hier een genie aan het werk was geweest … glanzende stralen gingen van deze mis uit … in eerste instantie was men verblind, daarna in vervoering gebracht en ten slotte overweldigd.

Nog tijdens het leven van Gounod verschenen talrijke uitgaven en bewerkingen van de mis, wat zeker een aanwijzing is voor de grote populariteit van het werk.

Parc Monceau, Parijs

Hoewel de Ceciliamis tot Gounods populairste werken behoort, wordt zij juist door kleinere kerkkoren slechts zelden uitgevoerd. Dit ligt minder aan haar moeilijkheidsgraad dan aan de rijke (en daarmee dure) orkestbegeleiding.

Op vier plaatsen wijkt de Ceciliamis van het gebruikelijke Latijnse ordinarium af, namelijk in het Gloria, in het Agnus Dei alsook door de in andere missen in het geheel niet voorkomende voorbede. Daarenboven bevat de mis ook een zuiver orkestraal Offertorium, dat destijds overigens niet ongebruikelijk was.