In de brievenbus

MM900285281[1]Vlaanderen onder het kijkbuisjuk

Ik kan de naam ‘Vlaanderen’ niet meer uitspreken. Ik kan de naam ‘Vlaanderen’ niet meer uitspreken zonder dat onmiddellijk de blikken van alle omstaanders op mij gevestigd zijn. Ze nemen mij op, op de meest beledigende manier die men maar kan bedenken: van kop tot teen. Het zijn koude ogen met blauwe, purperen en zwarte schaduwen, en met opgeplakte lange wimpers, starend vanuit weg geverfde gezichten, glad gepoederde maskers van fatsoen, façon, façade. “Vlaanderen”, herhaal ik, en ze maken plaats voor het woord, zoals men plaatsmaakt voor een teringlijder.

Tweeduizend jaar geleden rekende Julius Caesar de toenmalige Vlaamse volksstammen tot zijn rijk – en niet zonder slag of stoot. Vier eeuwen later lijfden de Franken onze gebieden in. Onenigheid bij de overheersers maakte dat zich onafhankelijke Vlaamse graafschappen gingen vormen en uiteindelijk, onder de gouwgraven Boudewijn I en II, het vorstendom Vlaanderen dat zich handhaafde tegenover de Franse kroon (1302). In Lotharingen ontstond uit het graafschap Leuven het hertogdom Brabant (1106), en het prinsbisdom Luik hield tot de Franse revolutie stand. Lodewijk van Male was de laatste graaf van Vlaanderen (1384): zijn dochter huwde Filips de Stoute, zoon van de Franse koning. In 1598 onder de Spaanse kroon, in 1713 onder Oostenrijk, in 1794 opnieuw onder de Fransen (Napoleon) tot de slag van Waterloo (1815). Volgde het Koninkrijk der Nederlanden onder Willem, die Vlaanderen weg wilde, tot in 1830 de onafhankelijkheid van België werd uitgeroepen en in 1831, uit een Duitse tak van het Britse vorstenhuis, Leopold I hier de troon besteeg.

Wie met zevenmijlslaarzen de geschiedenis doorwaadt, kan zich niet ontdoen van de indruk dat België inderhaast werd opgericht. Net zoals een jonge vrouw die rap-rap trouwt: niet omdat ze de liefde gevonden heeft, maar omdat ze weg wil thuis. Het is immers bekend dat geen band hechter is dan deze die gevormd wordt door een gemeenschappelijke vijand – in dit geval de dwingelandij van vreemde heersers. Edoch, geen band is ook tijdelijker: eenmaal de dwingelanden uit het gezichtsveld, staan de partners ontnuchterd tegenover elkaar: ware het niet van de kinderen, dan zouden zij onverwijld scheiden.

Ikzelf, en de nu ouder wordende generatie met mij, associeer Vlaanderen met een thuis. Niet zomaar een flat in een stad, maar een lap grond en een soevereine hoeve. Een hoeve, gastvrij voor “goed volk” en genereus voor de bedelaars, maar beducht voor leurders en andere wolven in schapenkleren, zoals ons het sprookje leert. Uitgedoste vreemden die met schone maar goedkope woorden onze dochters komen kapen en die, als ze hun zin niet krijgen, de zuur verdiende oogst stelen waarvan onze kinderen moeten eten, kunnen kennis maken met de zeis. Ik associeer Vlaanderen met mijn haard. Edoch: waar is die haard gebleven?

Waar is de tijd gebleven dat de heer des huizes nog heer was in zijn huis, en kon zeggen tot de indringer: “Gij hebt hier geen zaken, maak dat ge wegkomt en dat we u hier nooit meer zien”? Waar is de tijd gebleven dat de bewuste indringer hiervan schrok, achteruitdeinsde en het op een lopen zette, achternagezeten door de hond? De indringers zijn heer en meester in dit huis, en ik heb het niet over de zogenaamde ‘vreemdelingen’, die immers altijd hebben kunnen rekenen op de Vlaamse gastvrijheid: ik heb het over een heel ander paar mouwen.

Nog niet zo heel lang geleden verliepen onze avonden, naargelang het zomer of winter was in de boomgaard of bij het vuur, maar altijd in het gezelschap van de stamvaders en de kinderen: tot wij slapen gingen, werden verhalen verteld, dag aan dag. Verhalen van de voorbije werkdag, van de voorbije jaren, van de voorbije generaties, tot heel ver in de eeuwen. En tegen de tijd dat wij rijp waren voor het stichten van een toekomst, waren wij ook verbonden met onze wortels: wij wisten exact waar we vandaan kwamen en daarom ook wisten wij welke kant uit te gaan.

Sinds enkele decennia is het anders. Totaal afwezige entiteiten die in feite alleen maar maskers zijn, zeggen voorgekauwde teksten op: leugens, verhalen die de onze niet zijn en die ons niets goeds leren. Met intriges over onbestaande zaken weten zij de aandacht van zowel de allerkleinsten als van de stamoudsten naar zich toe te trekken, en bovendien doen zij zich daarvoor betalen. Zomer en winter, dag aan dag, totdat wij slapen gaan, bepalen zij onze gedachten en gevoelens terwijl ze al onze bewegingen bevriezen. En tegen de tijd dat wij moeten gaan denken aan het stichten van een toekomst, zijn wij helemaal gehersenspoeld: wij weten niet meer waar we vandaan komen, noch welke kant uit te gaan. Die vreemde, ontzielende betovering heet ‘televisie‘, is heel ingeburgerd en heeft zelfs zo’n goede naam dat mensen pas echt bestaan als ze in die fictieve wereld paraderen.

Maar het gaat van de regen in den drop. De jongste tijd blijken televisiemakers zich toe te spitsen op het scheppen van een werkelijkheid naast de echte, een soort evenbeeld ervan, maar dan met een ‘eigen’ perspectief. Het stopt inderdaad niet bij het verzwijgen of verdraaien van nieuwsberichten en van informatie (*): met hun eigen belastingengeld, hun afgetroggeld onder het voorwendsel van opvoeding, worden de burgers niet slechts belogen maar nu ook nog publiekelijk beledigd en bespot voor miljoenen kijkers door een zootje zogenaamde BV’s die zelfs niet de moeite nemen om zich in Algemeen Nederlands uit te drukken – tenminste als ze al iets te vertellen hadden. En het gaat er in soap-vorm in en derhalve zoals zoete koek. Men hoeft beslist niet koningsgezind te zijn of van smartlappen te houden om hier vanuit de grond van zijn hart te gaan wensen dat recht zal geschieden.

J.B. (naam bekend bij de redactie)

2 gedachten over “In de brievenbus

  1. Goeie bijdrage J.B.!
    Maar… dat van die “Vlaamse” volksstammen ten tijde van Julius Caesar zullen we maar best met ‘n grove korrel zout nemen, nietwaar?
    Ook heb ik nog nooit gehoord dat er ‘n vorstendom Vlaanderen heeft bestaan, er is echt wel ‘n verschil tussen ‘n vorstendom en ‘n graafschap, hoor.

  2. de nagel op de kop J b ik had het niet beter kunnen verwoorden Brood en spelen ,dat is wat ons nog rest Maar dat is ooit wel slecht afgelopen dat is wat de beschaving ons heeft geleerd !!!

Reacties zijn gesloten.