Flauwekul

Dat met ‘flauwekul’ onzin wordt bedoeld zal u wel weten. Maar wat met het woord “kul”? We vinden het terug in het Oudnederlands voor het hedendaagse “teelbal”.

Karel V – Titiaan

We keren even terug in de tijd. In de 15de/16de eeuw dook in Europa een modeattribuut op – eerst bij de elite, gevolgd door het ‘klootjesvolk’ – : de braguette, een soort buidel, ook de “kulzak” genoemd, die steeds groter werd… kwestie van de mannelijkheid in de verf te zetten. Die “kulzak” kon er vanzelfsprekend niet als een flodderende ballon bijhangen; vandaar dat hij opgevuld met paardenhaar of gebruikt werd zoals een dameshandtas met alle mogelijke kleinigheden die van pas konden komen, bv. geld, of zelfs eetwaren voor de kleine honger, een huidige “snack”. De braguette vervolgde zijn weg zelfs in harnassen. Kortom: een kleine of slappe braguette was een teken van een testosteronarm mannetje die rondliep met een “flauwe kul”.

Het woord “kul” zelf kent een oudere oorsprong: uit het Latijn “culleus”, wat lederen zak of scrotum betekent.

Vanaf wanneer juist “flauwekul” gebruikt werd in de huidige betekenis is onduidelijk; oorspronkelijk werd het in twee woorden geschreven “flauwe kul”. Vanaf het begin van de 20ste eeuw komt het woord als samenstelling voor in geschreven Nederlands.

De Nestenrover – Pieter Brueghel de Jonge 1568


https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/b/b7/Brueghel_der_J%C3%BCngere%2C_Pieter_-_Bauernhochzeit_%28M%C3%BCnchen%2C_Alte_Pinakothek%29.jpg/1280px-Brueghel_der_J%C3%BCngere%2C_Pieter_-_Bauernhochzeit_%28M%C3%BCnchen%2C_Alte_Pinakothek%29.jpg
De Boerenbruiloft – Pieter Brueghel de Jonge 1567

2 gedachten over “Flauwekul

  1. M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdam

    kul zn. ‘flauwe praat, onzin’
    Mnl. cul ‘teelbal’ in beuers cul ‘bevergeil, uit beverteelballen gewonnen medicijn’ [1287; CG II] en wrsch. ook in de toenaam van lambrat die cul [1291; CG I], die rode ende die cullen ‘de penis (roede) en de teelballen’ [1351; MNW-P]; vnnl. kul, ook ‘penis’ [1599; Kil.]; nnl. flauwe kul ‘flauwe, onnozele praat’ [1865-70; Schuermans], ook ‘flauwigheid, iets onnozels’ in en al die flauwe kul, waarmee je me al weken lang verveeld hebt [1896; Groene Amsterdammer], kul ‘flauwe praat’ [1901; Kuipers], als één woord flauwekul [1910; Sanders 2005, 142].
    Ontleend, misschien via Frans couille, Normandisch kul, aan Latijn coleus ‘teelbalzak’, waarvan de herkomst onbekend is.
    De betekenis ‘teelbal’ is in het Nederlands lange tijd de gewone geweest, maar is tegenwoordig in de standaardtaal verouderd. Sinds de 18e eeuw wordt in de woordenboeken een straattalig werkwoord kullen ‘bedriegen’ [1702; Marin NF] gesignaleerd, dat vergelijkbaar is met het werkwoord kloten ‘klieren; bedriegen’ bij → kloot. Hierbij ontstond een zn. kulkoek ‘bedrog’ [1812; Weiland] en een zn. kul ‘flauwe, onnozele praat’, aanvankelijk alleen in de vaste verbinding flauwe kul, later ook als simplex. Nog Vlaams kullen ‘plagen, pesten’ en Afrikaans kul ‘voor de gek houden’.

    • Dank, Ropie, zo zie je maar hoeveel kennis er schuilt achter een woord.

Reacties zijn gesloten.