Edward Elgar – Enigmavariaties

klassische-musikVariations on an Original Theme for orchestra, Op. 36 (“Enigma”), beter bekend als de Enigmavariaties (Enigma Variations), is een orkestwerk bestaande uit een muzikaal thema en veertien variaties, gecomponeerd door Edward Elgar in 1898-1899. Het is een van de bekendste grootschalige werken van Elgar, niet alleen vanwege de muziek maar ook door het raadsel dat met die muziek verbonden is. Elgar droeg het stuk op aan “mijn vrienden die erin geschetst worden”, een verwijzing naar het feit dat de verschillende variaties elk een muzikaal portret vormen van iemand uit zijn vriendenkring.

Met het werk brak Elgar niet alleen zelf door als componist, maar plaatste hij ook na enkele eeuwen de Britse muziek weer internationaal op de kaart.

Elgar begon de compositie op 21 oktober 1898 ‘s avonds thuis achter de piano, na een uitputtende dag van lesgeven. Een melodie die hij speelde trok de aandacht van zijn vrouw. Zij zei dat ze hem mooi vond en vroeg of hij hem nog eens voor haar wilde spelen. Om haar te vermaken begon Elgar daarop verschillende variaties te improviseren. Elk van deze variaties was een muzikaal portret van een van hun vrienden, of werd gespeeld in de muzikale stijl die hij of zij gebruikt zou kunnen hebben. Later breidde Elgar deze improvisaties uit en orkestreerde ze, met de Enigma Variaties als resultaat.

Echtgenote Alice

De allereerste keer dat het stuk werd gespeeld was op 19 juni 1899 in de Londense St. James’s Hall, met Hans Richter als de dirigent. Richter was niet bij de repetities, die werden verzorgd door Henry Wood. Critici waren in eerste instantie geïrriteerd door de geheimzinnigheid waarmee het stuk werd omgeven, maar de meeste prezen de inhoud, structuur en orkestratie van het werk. Sindsdien is het stuk altijd populair geweest. Al gauw kwamen er internationale uitvoeringen van het stuk, van Sint-Petersburg in 1904, tot in New York City waar het gedirigeerd werd door Gustav Mahler in 1910.

Op aanraden van zijn goede vriend August Jaeger breidde Elgar de finale later uit. De eerste uitvoering van die versie vond plaats tijdens het Three Choirs Festival in Worchester op 13 september 1899. Elgar maakte zelf ook een pianoversie van het werk.

Het werk bestaat uit het thema, gevolgd door 14 variaties. De variaties komen voort uit melodische, harmonische en ritmische elementen van het thema. Het laatste deel is eigenlijk geen variatie maar een finale waarin Elgar twee variaties liet terugkeren: variatienummer 9 en 1, die resp. gewijd zijn aan zijn vriend Jaeger en zijn vrouw Alice. Elgar deed dit omdat hij aan beiden als kunstenaar en als mens veel te danken had. Die finale heeft ook een variatienummer gekregen omdat Elgar niet wilde eindigen met nummer 13, het ongeluksgetal.

St Wulstan Roman Catholic Churchyard Little Malvern Malvern Hills District Worcestershire, England

Elgar droeg het stuk op aan “mijn vrienden die erin geportretteerd worden”. Elgars muzikale portretten verbeelden hun onderwerpen op twee verschillende niveaus, zoals in die tijd ook gebruikelijk was in geschilderde portretten. Naast een algemene muzikale indruk van de persoonlijkheid van de ‘geportretteerde’ bevatten verschillende variaties ook muzikale verwijzingen naar een specifieke karaktertrek of gebeurtenis, zoals het stotteren van Dorabella, de lach van Winifred Norbury en het gesprek tijdens de wandeling met Jaeger.

In de partituur is elke variatie ook aangeduid met de bijnaam of initialen van de vriend(in) die erin verbeeld wordt. De onderdelen waaruit het stuk bestaat zijn:

(Thema) “Enigma”

  • Variatie 1, “C.A.E.” (Caroline Alice Elgar, de vrouw van de componist)
  • Variatie 2, “H.D.S.-P.” (Hew David Steuart-Powell, een amateurpianist)
  • Variatie 3, “R.B.T. (Richard Baxter Townshend, schrijver)
  • Variatie 4, “W.M.B.” (William Meath Baker, landheer)
  • Variatie 5, “R.P.A.” (Richard Penrose Arnold, muziekliefhebber)
  • Variatie 6, “Ysobel” (Ysobel Fitton, amateur-altvioolspeelster)
  • Variatie 7, “Troyte” (Arthur Troyte Griffith, architect)
  • Variatie 8, “W.N.” (Winifred Norbury, bewoonster van een 18de-eeuws landhuis)
  • Variatie 9, “Nimrod” (August Jaeger, muziekuitgever bij Novello en “soulmate” van de componist. Zoals Elgar enkele jaren na de première aan Dora Penny (“Dorabella” uit var. 10) vertelde, is deze variatie niet echt een portret maar heeft hij betrekking op een gebeurtenis. Toen Elgar eens heel terneergeslagen was en wilde stoppen met het schrijven van muziek, had Jaeger hem aangespoord te doen zoals Beethoven had gedaan ondanks zijn grote moeilijkheden: doorgaan met componeren en zo prachtige muziek scheppen. Daarbij zong Jaeger het thema van het tweede deel van Beethovens Pathétique-sonate voor. Hij onthulde Dora Penny dat de beginmaten van de Nimrod-variatie moesten herinneren aan dat thema. “Can’t you hear it at the beginning? Only a hint, not a quotation”).
  • Variatie 10, “Dorabella” (Dora Penny, goede vriendin van de Elgars, genoemd naar een personage uit Cosi fan tutte)
  • Variatie 11, “G.R.S.” (George Robertson Sinclair, organist. Het betreft een muzikale weergave van diens hond Dan, die in de Wye zwom en na weer aan wal te zijn gekomen hevig blafte. Sinclair zei tegen Elgar “zet dat maar eens op muziek” en zo geschiedde).
  • Variatie 12, “B.G.N.” (Basil G. Nevison; amateurcellist)
  • Variatie 13, “***” (Door de asterisken blijft deze persoon anoniem. Volgens sommigen gaat het hier om Lady Mary Lygon, volgens anderen om Helen Weaver, met wie Elgar verloofd was geweest).
  • Variatie 14, “Finale”, “E.D.U.” (uitspraak “Edoe”, koosnaam die Elgars vrouw voor haar man bezigde. Het gaat in deze variatie om Elgar zelf. De thema’s van nr. 9 en nr. 1 worden erin geciteerd).

Elgar heeft zelf nóg een aanwijzing gegeven, die we in twee bronnen terugvinden. In zijn artikel over Elgar (okt. 1900) geeft ook F.G. Edwards, redacteur van the Musical Times, Elgars eigen woorden weer (“Mr Elgar tells us that …”) als hij vermeldt dat het mogelijk is een andere melodie, “which is quite familiar”, toe te voegen boven het eigenlijke thema (“the original theme that he has written”). Dit wordt nog eens bevestigd door wat Robert Buckley schrijft in zijn Elgar-biografie van 1905: “The theme is a counterpoint on some well-known melody which is never heard”.

Eén ding is hiermee wel zeker: om het enigma op te lossen moet men zoeken naar een in het werk verborgen melodie die met het thema te combineren valt. Die verborgen melodie moet in zekere zin het belangrijkste thema van het werk zijn, maar wordt zelf niet gespeeld. Het moet ook een bekende melodie zijn die langer is dan het oorspronkelijke thema dat Elgar schreef.