Analyse: Het Westen is tot alles bereid om Syrië te onderwerpen

De bronafbeelding bekijkenDe wereldveroveraars: Het Westen is bereid alles te doen om Syrië te onderwerpen.

De lijst van westerse interventies in Syrië is lang en waarschijnlijk is veel niet bekend omdat geheime diensten en hun regeringen nog niet gedwongen waren alle opdrachten bekend te maken.
De Syrische geostrategische ligging had voor noord en zuid, voor oost en west van het grootste nut geweest kunnen zijn, mocht ‘s lands staatssoevereiniteit door zijn buren en internationale actoren gerespecteerd geworden zijn. Het land heeft een brugfunctie die gedurende duizenden jaren continenten en culturen met elkaar verbonden heeft. Vreemde heerschappij – soms gedurende 100, of soms gedurende 400 jaar –  is in Syrië een bekend gegeven.

De laatste vreemde heerschappij, het Ottomaanse Rijk, verbrokkelde 100 jaar geleden. In Syrië en in de Levant hoopte men op een onafhankelijke staat. Maar de onbeteugelde machtshonger van het Westen en diens verbondenen heeft de regio sinds 100 jaar een voortdurende voogdij, verdeling en steeds weer oorlogen geschonken.

De lessen, die het Westen naar verluidt uit de laatste grote oorlog (1939 – 1945) getrokken heeft, opgeschreven in de VN-Mensenrechtenverklaring, werden uitgehold. Daar deze regels de zwakkeren beschermen, worden zij door degenen, die hun machtshonger niet ermee kunnen stillen, vandaag belachelijk gemaakt en van de tafel geveegd.

De laatste grote aanval begon in 2011 en werd nog niet beëindigd. Met een groot arsenaal nieuwe technologieën en de misachting van het volkerenrecht moet en zal Syrië onderworpen worden. Maar het Westen heeft verkeerd gewed. Syrië en diens verbondenen – Rusland, Iran, de Hezbollah en de BRICS-staten – verzetten zich. En daarmee bevestigt Syrië ‘s lands zelfbeschikkingsrecht, zoals voorzien in de VN-Charta.

100 jaar bemoeienissen
Toen de grote Europese koloniale machten – Groot Brittanië en Frankrijk – in 1916 de Arabische provincies van het uiteenvallende Ottomaanse Rijk met het geheime Sykes-Picotverdrag onder elkaar verdeelden, was WOI nog volop aan de gang. Beide koloniale machten wilden hun belangen in de regio veilig stellen: transportwegen, havens, grondstoffen. De samenwerking met het Arabische verzet tegen het Ottomaanse Rijk en diens Duitse verbondenen steunde op een valse belofte, nl. de steun aan de Arabische onafhankelijkheid.

In werkelijkheid diende ze slechts de eigen nationale Franse en Britse belangen. Eén jaar na het Sykes-Picotverdrag beloofde G.B. in november 1917 met de Balfour-verklaring hun steun aan de zionistische nationale beweging bij de “oprichting van joods thuisland in Palestina.”

G.B. presteerde het drie keer over hetzelfde land – Palestina – te beschikken. Met het Sykes-Picotverdrag werden in de eerste plaats de eigen belangen gediend. De Arabische nationale beweging werd zoet gehouden met de belofte van een onafhankelijke Arabische staat – Syrië-Palestina – die tot de 36ste breedtegraad moest reiken. En ten derde beloofde Londen hetzelfde land – Palestina – aan de zionistische nationale beweging, die daar niet van stamde.

De toenmalige Amerikaanse president Woodrow Wilson tapte toen nog uit een heel ander naoorlogs vaatje: een nieuwe naoorlogse orde en nieuwe internationale betrekkingen. In januari 1918 stelde hij aan het Congres zijn “vredesprogramma” voor: de “14-punten verklaring”.  Het begint als volgt: “Wat wij in deze oorlog vragen is niets voor onszelf. Het is dat de wereld geschikt en veilig mag gemaakt worden om erin te leven, en in het bijzonder dat zij veilig mag gemaakt worden voor elk vredelievend volk dat, zoals het onze, zijn eigen leven wenst te leven, zijn eigen instellingen te bepalen, en verzekerd te zijn van gerechtigheid en behoorlijke behandeling door de andere volkeren van de wereld, tegen geweld en zelfzuchtige aanval. (…)

Hij had het over een transparante politiek, tegen geheime akkoorden, voor compensaties aan gekoloniseerde volkeren en voor het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. In deze context was hij tegen het Sykes-Picot akkoord en stelde in de plaats een volksraadpleging in de Levant voor. Een commissie zou door de bevrijde Arabische gebieden der Levant en door Turkije moeten trekken om hun meningen over de eigen toekomst te verzamelen. Deze verzamelde conclusies, vervat in een verslag, had dan de grondslag van de Parijse Vredesconferentie (1919) moeten worden.

De King-Crane Commissie was in juni/juli 1918 zes weken in de Levant onderweg. In een eerste samenvatting met 1875 petities stond het volgende: meer dan 70% wilde geen politieke verdeling van Syrië en Palestina. Kortom één geheel van Cilicië in noorden, de Syrische woestijn in het oosten, Palestina tot Rafa in het zuiden, totale Syrische onafhankelijkheid en geen zionistische staat, geen mandaatmacht voor Frankrijk en een totale afwijzing van het Sykes-Picotverdrag en de Balfour-verklaring. (King-Crane Report)

Frankrijk en G.B. verhinderden en vertraagden het werk van de commissie; de zionistische beweging stelde het verslag der commissie in een slecht daglicht… “eenzijdig”. President Wilsons voorstellen over een nieuwe internationale politiek en het verslag van de King-Crane commissie werden bij de Parijse vredesconferentie verticaal geklasseerd. Wilson haalde bakzeil en gaf toe aan de Balfour-verklaring, maar bleef het Sykes-Picotverdrag verwerpen. Tenslotte accepteerde de Volkerenbond uiteindelijk het Sykes-Picotverdrag als basis voor een nieuwe orde in de Arabische provincies. Syrië werd verdeeld en onder Frans mandaat gesteld, G.B. kreeg Palestina, Transjordanië, Irak en Egypte.

Met de steun van de Volkerenbond– de voorloper van de VN – beslisten de toenmalige machtige Europese staten juist het tegenovergestelde van dat wat de Levant-bevolking (Syrië-Palestina) in hun petities verlangd had. De Britse veldmaarschalk Archibald Wavell, die tijdens WOI in Palestina en in de Sinaï ingezet werd, gaf na de Parijse vredesconferentie deze commentaar: ” Na de oorlog, die “elke oorlog moest beëindigen”, hebben ze nu een vrede gecreëerd, die elke vrede onmogelijk maakt.”

Zege van het kruis over de halve maan
Na de deling van Syrië – Palestina legde Frankrijk in 1922 een verder opdelingsplan voor Syrië op tafel met vijf nieuwe staten binnen Syrië. De Syriërs weigerden.
Generaal Henri Gouraud stond aan de leiding van de Franse troepen in Syrië. Naar verluidt trok hij na het binnen marcheren in Damascus naar het graf van Saladin, ‘bevrijder’ van Jeruzalem en zegevierder van de Kruisridders (1187). Aan diens graf zou hij luidkeels geroepen hebben: “Word wakker Saladin. Wij zijn er weer. Mijn aanwezigheid hier heiligt de zege van het kruis over de halve maan.”

Tijdens het Franse mandaat werden er talrijke ingrepen in de structuur van de Syrische bevolking en het land uitgevoerd. Steden en gevangenissen werden gebouwd, het Franse schoolsysteem ingevoerd. Een leger werd opgericht, geloofs- en volksgroepen tegen elkaar opgezet, zoals ook bij politieke partijen en oppositiegroepen het geval was.
Sommigen onderwierpen zich onder het mandaatsysteem en collaboreerden. Anderen zochten steun in Turkije, in de Golfstaten of in Jordanië. Het bleek moeilijk politieke eenheid te vinden. Alle pogingen om politieke onafhankelijkheid te bereiken, zij het met de oprichting van partijen, met opstanden, met regeringsvormingen, werden door Frankrijk verhinderd, afgeremd of bloedig neergeslagen.

Officieel eindigde in 1943 het Franse mandaat over Syrië. In werkelijkheid trokken de Fransen pas in april 1946 onder druk van de Britten zich terug. Nog in mei 1945 werden in Damascus betogingen tegen de Franse mandaatsmacht met luchtaanvallen onderdrukt. Bij de Franse aanvallen op het parlement en de citadel in Damascus stierven honderden Syriërs.

Valse vrienden (1)
G.B., de VSA en de Sovjetunie waren in 1946 bij de eerste staten die de Syrische onafhankelijkheid erkenden. Terwijl de Sovjetunie de jonge natie met economische hulp, ontwikkeling, opleiding en bewapening ondersteunde, werd snel duidelijk wat de Britse en Amerikaanse steun waard was.
Hun belangrijkste partner in de regio sinds WOII was de staat Israël, die in 1948 met militair geweld in Palestina opgericht werd. Syrië was altijd tegen deze staatsoprichting geweest, stemde in 1948 bij VN tegen en voerde oorlog voor Palestina tegen Israël. Daarvoor betaalt het land vandaag het gelag.

De Amerikaanse buitenlandse geheime dienst, de CIA, was in de eerste drie staatsgrepen,  alleen al in het jaar 1949,  in Syrië betrokken. De staatsgreep bracht in maart 1949 generaal Husni al-Za’im het presidentschap. Een van zijn eerste ambtsdaden was de ontbinding van het parlement. Onder een vals voorwendsel lokte Al Za‘im Antoun Saadeh, de oprichter van de Syrische sociaal-nationalistische partij, de SSNP, en verwoede Israëltegenstander uit Beiroet, waar hij vervolgd werd, naar Damascus en verzekerde hem van zijn steun. Slechts enkele dagen later leverde Al Za’im Saadeh uit aan Libanon, waar hij neergeschoten werd.

De achtergrond van Al Za’ims machtsovername lag in de harde houding van de vorige president Schukri al Quwatli t.o.v. Israël en tegen de vrijgave van Syrische grond voor de bouw van de Transarabische Pipeline, de TAP, die door het Saoedisch-VS-Amerikaanse oliebedrijf ARAMCO vanuit de Perzische Golf naar de Middellandse Zee moest gebouwd worden.
Al Za’im had de CIA voor zijn machtsovername zijn steun bij de bouw van de pijpleiding beloofd en bovendien wilde hij met Israël onderhandelen over een vredesverdrag. En zo geschiedde. Ondanks dit alles zou Al Za’ims macht geen lang leven beschoren zijn.
Al in augustus 1949 werd hij door Syrische tegenstanders uit zijn ambt ontzet en vermoord. Een derde staatsgreep in december 1949 bevestigde tenslotte de door het parlement gekozen Hashim al Atassi als president. Tot 1973 bleef Syrië politiek een vulkaan met rebellerende partijen, met concurrerende persoonlijke en politieke belangen, doorregen met het eigen belang en het geld der regionale protagonisten en hun respectievelijke internationale partners.

Na de Israëlische inval op de Golan Hoogte, de Sinaï en West-Jordaanland in juni 1967, gevolgd door de bezetting, kwam het tot drie oorlogen tussen respectievelijk Egypte, Irak, Jordanië en Syrië langs de ene kant en Israël langs de andere kant. De laatste oorlog 1973/74 eindigde met de inzet van een VN-Blauwhelmenmissie, die een gedemilitariseerde bufferzone op de Golan Hoogte tussen Israël en Syrië controleerde.

Israël werd de westelijke voorpost in de Levant, Syrië werd een frontstaat tussen het westen en de Sovjetunie. Het land werd omsingeld door Turkije als zuid-oostelijke NAVO-pijler, door de atoommacht Israël, eng verbonden met Europa en de VSA met ambitieuze zionistische expansieplannen, door Jordanië, dat een soort militaire basis voor het Westen geworden was, door Irak, dat na de Iraanse revolutie 1979 en tijdens de achtjarige Iran-Irak-oorlog 1980 /88 een partner van het Westen en van Saoedi-Arabië was en ten slotte door Saoedi-Arabië, dat met een verbond tussen de monarchie en het dogmatische wahabisme het tegenovergestelde vertegenwoordigde wat Syrië als seculiere, socialistische en vooruitstrevende staat voor ogen had.

Een opstand van de Syrische Moslimbroederschap van 1978 tot 1982 bracht voor Syrië een onrustige tijd; zowel de regering als het leger incasseerden hoge verliezen. Syrië probeerde zich te weren wat resulteerde in een dodelijke nederlaag voor de Moslim-broeders. Europa bood de vervolgde Moslimbroeders politiek asiel aan. In Aken en Londen werden nieuwe centra voor de Syrische Moslimbroederschap opgericht, met een verzekerd pand om Syrië eventueel onder druk te zetten.

In 1979 sloot Syrië een verbond met Iran, om de Westelijke en NAVO-omsingeling te doorbreken. Het land steunde de Koerdische Arbeiderspartij PKK uit Turkije; hun leider Abdullah Öcalan leefde in Syrië in exil waar hij de partij politiek en millitair voor de strijd tegen Turkije kon opbouwen.

Met het einde van de Sovjetunie in 1989 verloor Syrië zijn grote beschermer en moest zich opnieuw oriënteren. Met Amerikaanse bemiddeling onderhandelde het land met Israël over vrede op de Golan, dat deel moest uitmaken met een overkoepelend vredesakkoord tussen Israël en Palestina. De Amerikaanse buitenminister Madeleine Albright reisde zelfs naar Damascus om met Assad te spreken. Er werd niets bereikt.

Valse vrienden (2)
Na de dood van Hafez al Assad in het jaar 2000 werd zijn zoon Bashar tot president verkozen. Het Westen opende deuren voor Syrië, dat zich op vele gebieden opnieuw moest oriënteren. De EU bood onderhandelingen over een associatieverdrag aan, Syrië werd lid van de Mid. Zee Unie en van het Barcelona-proces.

Europese staten stuurden experten naar Syrië, die elke hoek van het land politiek, economisch en cultureel onder de loep namen. Europese bedrijven vonden in Syrië een nieuwe afzetmarkt, dikwijls in het raam van een publiek-private samenwerking, een nieuw economisch initiatief, bij hetwelke privé bedrijven met staatsondernemingen samenwerken. Er volgde een drukke opvolging tussen Europese staten en Syrië, waarvan vooral de jonge Syrische generatie kon genieten.

Ondanks het einde van de oost-west confrontatie, of misschien juist daarom, stabiliseerde de toestand in de regio nooit: Syrië was omringd door oorlogen en conflicten. In 2003: de aanval op Irak, waarbij Syrië de samenwerking met de VSA weigerde. In 2005 volgde de aanslag op de voormalige Libanese minister-president Rafik Hariri in Beiroet, voor dewelke het Westen Damascus en Bashar al Assad verantwoordelijk hield. Vervolgens in 2006 de Israëlische oorlog in Libanon, de Israëlische veldtochten tegen de Gazastrook. Israël bombardeerde in Syrië een bouwterrein, waarop zogenaamd een atoomfabriek moest ontstaan. En opnieuw kwam het tot aanslagen. In 2008 werd de Hezbollah-commandant, Imad Mughniyeh, door een Mossad-aanslag in Damascus vermoord.

Ondanks aanhoudende binnen- en buitenpolitieke druk beleefde Syrië een ongekende bloeitijd. Die werd echter op zand gebouwd, zoals snel zou blijken in de lente van 2011. Nog was niet duidelijk wat er in Syrië aan de hand was, toen de westerse politiek en de media al de “opstand tegen de dictatuur van Assad” verkondigden. Tot zover een duidelijke boodschap uit het Franse ministerie van buitenlandse zaken.

De Franse journalisten Christian Chesnot en George Malbrunot beschrijven in hun boek „Les Chemins de Damas“ een zware ruzie in de lente van 2011. De toenmalige Franse ambassadeur in Damascus, Eric Chevallier, verklaarde: “De regering van Assad zal niet vallen. Assad is sterk.” En voegde eraan toe, dat hij zich ter plaatse bevond, alles dicht opvolgde en vele Syrische regio’s bezocht had. (video)
Nergens had hij “het regime zien zwakker worden”. “Vertel toch geen onzin,” zo werd Chevallier door de presidentiële raadgever voor het Nabije en M.O., Nicolas Galey, terecht gewezen, “wij moeten ons niet aan de feiten houden, maar verder kijken.”
Chevallier bleef bij zijn mening, waarop Galey hem heftig de levieten las: “Uw informatie laat ons koud, interesseert ons niet. Bashar al Assad moet vallen en hij zal vallen.”

Een getuige verklaarde aan de beide b.g. journalisten dat het duidelijk was dat Galey niet voor overleg gekomen was, maar om een “duidelijke boodschap over te brengen; het ging erom dat de val van Assad niet te vermijden was. En het moest voor iedereen duidelijk zijn dat afwijkende meningen in de Franse diplomatie “niet getolereerd” werden.”
Inderdaad stond in de lente van 2011 de agenda voor de val van de Syrische president vast en de voormalige mandaats- en koloniale macht Frankrijk bevond zich helemaal vooraan voor de uitvoering.

Regionale en internationale geheime diensten opereerden vooraan in het front in Turkije, in Libanon, Irak en Jordanië om geld, strijders, wapens en logistiek naar Syrië door te sluizen.

De regio werd een militaire en wapenopslagplaats. Frankrijk, G.B. en Duitsland zorgden voor de zogenaamde “groepen uit de burgermaatschappij”, zorgden voor de opleiding van “burgerjournalisten”, stuurde radio-ontvangers, camera’s, laptops, NGO’s pretendeerden de vervolgden in Syriê een stem te geven. Dat daarbij ook gelogen werd, werd snel onder de mat gekeerd. Een voorbeeld: het lesbische meisje Amina uit Damascus dat in 2011 een dagboek publiceerde, tot ze naar verluidt door de Syrische geheime dienst ontvoerd werd… bleek in werkelijkheid de in Schotland studerende Amerikaan Tom MacMaster, die gewoon voor de lol – als mensenrechtenactivist – een beetje geblogd had.  Politici en media vlogen erop als aasgieren, maakten zelfs een film.  Een filmscenario van de WH avant la lettre.

Westerse media concentreerden zich op de voorstelling van een volgens hun mening “gematigde oppositie” en op zgn. “burgerjournalisten”. Andere nieuwsberichten uit Syrië werden genegeerd en als “staatspropaganda” afgeschreven.
De thema’s met dewelke de politiek en de media de Syrische president Bashar al Assad onder druk moesten zetten, waren al in 2006 in een correspondentie van de Amerikaanse ambassade in Damascus met het Amerikaanse buitenministerie beschreven. Bekend werden ze door Wikileaks.

De goede reputatie van Bashar al Assad moest verwoest worden; daarvoor moest de binnenlandse kritiek op de economische hervormingen, op de corruptie, de mensenrechten, de rechten der Koerden en de Syrische steun aan islamitische terroristen in het daglicht treden. Bij speciale gebeurtenissen of onrusten moesten de VSA de sfeer der protesten actief aanmoedigen of met goedkeuring van een protestbeweging ondersteunen.

In het jaar 2011 was het dan zover. Er begon een humanitaire, burgermaatschappelijke tussenkomst in Syrië, die de wereld nog niet beleefd had. Heel de Syrische bevolking moest naar de pijpen van westerse regeringen dansen. De media werden daarvoor het belangrijkste wapen. De basis voor de interventie was de eenzijdige steun voor bepaalde groepen der protestbeweging, terwijl andere oppositiegroepen genegeerd en de Syrische regering gedemoniseerd werden.

Beloofd werden vrijheid en democratie en niets minder dan de val van Assad, “zonder een mogelijke toekomst in Syrië” eraan toevoegend. Ook aan de eigen bevolking “thuis bij de radio- en tv-zenders” richtte men deze boodschap: de Syrische burgermaatschappij bevond zich in oorlog tegen een dictator… De bevolking in Europa en de VSA werd gesommeerd partij te trekken in deze vuile oorlog tegen Syrië.

De lijst met westerse interventies in Syrië is lang en vermoedelijk is er veel niet bekend, omdat geheime diensten en de verantwoordelijke regeringen nog niet gedwongen werden alle opdrachten bekend te maken. De geostrategische ligging van Syrië zou voor het noorden en het zuiden, voor het oosten en het westen een groot nut kunnen hebben moesten de buurlanden en de internationale protagonisten de staatssoevereiniteit van het land respecteren.

Echter, de lessen die het Westen zgz. uit de laatste wereldoorlog 1939 / 1945 zou geleerd (moeten) hebben en die in de VN-Mensenrechtenverklaring geschreven werden, werden uitgehold. Omdat deze regels de zwakkeren beschermen, worden zij door hen, wiens machtshonger daardoor niet gevoed wordt, vandaag belachelijk gemaakt en geminacht. Syrië moét met alle middelen onderworpen worden.

Auteur: Karin Leukefeld, sinds 2000 vrije correspondente voor het M.O. en sinds 2010 geaccrediteerd in Damascus, vertaald en aangevuld met bronnen, bijkomende info en beeldmateriaal door onze redactie.

“Aan mijn berichten wordt hier weinig aandacht besteed.”